Verhaaltjes
voor het slapen
gaan (14)

Navlooien Hondsrug Leidt Tot Onthulling
(door onze hunebeddenspecialist)

Beste kinderen. Er is al veel gezegd en getreurd over de sterk toegenomen mechanisering in allerlei voorheen sterk aan handenarbeid gebonden beroepen. Het afvullen van flessen in de frlsdrankenbranche, de oliehandel en het apothekerswezen (om maar eens een paar voorbeelden te noemen) gaat allang niet meer met trechters en bekers. Dat teloorgaan van het edele handwerk heeft uiteindelijk geleid tot het volledig verdwijnen van het trechterbekervolk, aan wie nog slechts heide, hunebedden, hazen (en misschien nog wel weer dingen die met een "H" beginnen), herinneren. Maar hebben de oerbewoners van Drenthe werkelijk hun doden begraven onder die steenhopen of is de waarheid anders dan wetenschappers en historici ons willen doen geloven?

Op een van onze recente wereldreizen stapten wij abusievelijk in het verkeerde vliegtuig, waarna wij onverwachts nabij Borger landden, een verrassend landelijk gelegen Drents dorpje midden op de Hondsrug. Borger ligt temidden van een onafzienbare reeks akkers, die bijzonder vruchtbaar zijn dank zij de zegenrijke uitwerpselen van de enorme kuddes schapen die daar werden (en nog steeds worden) gehoed. Het is dan ook een oorverdovende herrie daar in Borger, want het geblaat is er niet van de lucht. Oordopjesleveranciers doen er dan ook goede zaken en de verkoopresultaten van wollen truien zijn er uitstekend.

Fauna van de Hondsrug


Dromedaris met hondsrug
(Syndroom van Reynolds)
 
Drents schaap met hondsrug

(Syndroom van Tante Beertje)

Voor nieuwkomers zoals wij was het uiterst interessant te zien hoe de dorpelingen in Borger bij bosjes spontaan in slaap vallen, druk als ze zijn met het tellen van de schaapjes die in de Dorpsstraat voorbij komen. Zwemmen kunnen deze schapen niet en dat is ook niet nodig, want sinds de veenmeren zijn drooggelegd, heeft iedereen in en rond Borger zijn schaapjes op het droge. Hoe drooggelegd het in Borger wel is, blijkt uit het feit dat er nergens lamsoor en oorlam te koop is. Wel wordt men er doodgegooid met (uiteraard droge) worstjes en voortreffelijke boerenleverworst. Beide soorten vleeswaren smaken echter sterk naar kruidnagel. Heel wonderlijk want hoe wij ook op de welig tierende akkers speurden, enige vorm van kruidnagelteelt hebben wij er niet kunnen ontdekken.

Wel stuitten wij regelmatig op hoge stapels reuzenkeien en bij navraag bleken dit nu de zogenaamde hunebedden te zijn. De bereidwillige VVV van Borger verwees ons naar het Hunebedden Informatie Centrum (HIC), een gebouwtje dat zich (toevallig?) naast het allergrootste hunebed in de regio bevindt. Al snel bleek ons echter dat het HIC de onschuldige, naar betrouwbare informatie snakkende bezoeker niets dan leugens op de mouw speldt. Folders, boekjes en routebeschrijvingen staan vol wilde verhalen over zwerfkeien die als een soort drijfsijzen zomaar duizenden kilometers over het ijs naar Drenthe zouden zijn meegevoerd en meer van dergelijke belachelijke onzin. Dat valt zeer te betreuren. Al die samengeraapte en opeengetaste stenen bieden een indrukwekkend schouwspel dat vele vraagtekens oproept en juist daarom mag de waarheid over hoe deze ontzagwekkende steenmonumenten daar nu eigenlijk zijn ontstaan, geen geweld worden aangedaan. En die waarheid is niets meer of minder dan: mankracht!

Het is onvoorstelbaar dat tijdens de IJstijd onze voorouders er nog zin in hadden om die grote stenen helemaal uit Scandinavie te gaan halen. Natuurlijk gleden die grote keien wel makkelijk over al dat ijs, maar het blijft toch een enorme prestatie. We kunnen alleen maar gissen naar het aantal bevroren handen, voeten en neuzen dat deze grootscheepse keienverhuizing heeft gekost. En ook het waarom is een mysterie. Was het een offer voor de goden tegen de sneeuw die altijd een eeuwig maar omlaag kwam dwarrelen in die periode? Vast staat in elk geval dat deze prehistorische verhuislieden, na vele vele steentjes te hebben bijgedragen, tenslotte bij de pakken neerzaten en winterverblijven onder al die versjouwde keien gingen maken. Ze hakten verticale tunnels in het ijs, waarna ze een wijdvertakt gangenstelsel groeven . Met werktuigen van steen uiteraard. Door trechtervormige gaten kwam sneeuw, gesmolten sneeuw en later ook regenwater naar binnen, dat door van leisteen gemaakte schuiven werd tegengehouden. Door de schuif op een kiertje te zetten, verkreeg men gedoseerd stromend water dat werd gebruikt voor persoonlijke hygiëne, drinkwater en irrigatie van onderaardse champignonakkers. Het Keisteenvolk, dat afstamde van Mongoolse voorouders (en daarom door later Drenthe binnenkomende volkeren de Hu-Nen werd genoemd) bracht in die onder dikke pakken sneeuw en ijs gelegen onderkomens zijn kinderen groot, leefde van gevangen mollen en uiteraard champignons, die ze in de vochtige duisternis op rulle aarde kweekten (de zogenaamde Hu-Nen bedden). Zelden of nooit kwamen ze naar de oppervlakte om boodschappen te doen, want Albert Heyn bestond toen nog niet.

Op zeker moment in hun geschiedenis waren de Hu-Nen (een naam die later werd verbasterd tot Hunen of Hunnen, vgl. Atilla de Hun) in zulke grote aantallen onder de bevroren aardoppervlakte geconcentreerd, dat hun gezamenlijke lichaanswarmte voldoende werd om het ijstijdijs te doen smelten. En dat gebeurde dan ook, waardoor een ramp zich voltrok. Dit vriendelijke volk, dat geen vlieg kwaad deed (nou ja, wel mollen natuurlijk) werd verpletterd door de omlaagzakkende enorme keien, die niet langer door meters dik ijs werden tegengehouden. En toen alle ijs gesmolten was, leken al die omlaag gezakte en op elkaar terecht gekomen reuzestenen met een beetje goede wil wel wat op daar bewust neergezette monumenten. Dit misverstand werd nog aangezwengeld toen vele eeuwen later archeologen stenen begonnen weg te rollen en vervolgens overblijfselen van hele Hu-Nen gezinnen aantroffen. En zo is het gekomen dat we nu met een volstrekt verkeerd beeld van de zogenaamde hunebedbouwers zitten opgescheept.

Terug

1