HOOFDSTUK 92
De komende dagen besteedde ik aan het opstellen van het rapport. Ik
koos als werkplaats de leeszaal. Daar ik zonder ster liep, deed ik wat iedereen
deed. En het gekke was, dat niemand mij iets vroeg. Het rapport stelde ik zo
op, dat ik 1ste meedeelde, dat ik vrijwel zekerheid had, dat ik in België de
juiste contacten zou krijgen en dat ik mijn schattingen nog als aan de lage
kant beschouwde. 2de, dat ik gemerkt had, dat in België de S.D. anders
functioneerde. Ik noemde de mij opgegeven namen bij de S.D. en bij de Wehrmacht
en ik stelde voor, dat men mij volmacht zou geven met hen te onderhandelen en
dat het voldoende zou zijn, als men mij introduceerde. 3de prees ik de rustige
begeleiding van het drietal, dat zo onopvallend was gebleven, dat ik rustig had
kunnen werken en dat mij toch het gevoel had gegeven, dat ik in die vreemde
omgeving voldoende gedekt was.
Koch vond het rapport weer iets heel bijzonders. Vooral mijn voorstel
om de verbindingen in Brussel, na de introductie, zelf verder te
bewerkstelligen. Want zonder woorden begreep hij, dat dit de diamanten
onverdeeld voor Holland liet.
Omdat ik mij nog te gebonden voelde met mijn gezin in Westerbork en ik
daarom nog niet met het bureau in Den Haag durfde beginnen, - want als het
eenmaal zonder gezin begon, was er des te minder aanleiding om dat gezin ergens
halverwege te laten komen, - stelde ik een tweede sonderingsreis naar België
voor. Na die reis, schreef ik, zou ik gaarne het contact met de
Belgische S.D. en Wehrmacht willen opnemen. En ik stelde voor het Nederlandse
bureau te openen als ik mijn voorbereidende werk in België had afgesloten. Ik
begreep, dat de 'höhere Stellen' meer interesse hadden in de Belgische
diamanten dan voor de Nederlandse Joden. Laten we zeggen: tenminste evenveel.
Als reisdatum noemde ik vrijdag 8 oktober. Want die avond begon de Grote
Verzoendag en die wilde ik graag bij mijn schoonzuster doorbrengen, in een
Joods orthodoxe omgeving.
Verder besteedde ik die dagen om de heer Postma op te zoeken, die
behalve boeken, ook nog een 3.000 gulden van mij persoonlijk in bewaring had.
Van dat geld wilde ik ten eerste de 15.000 francs die de heer Lefkowitz mij
geleend had, terug geven en ik wilde weer wat francs kopen voor guldens, om
mijn geleide zoet te houden. De Postma's waren uiteraard hogelijk verrast, toen
zij mij ineens bij zich zagen verschijnen. Ik vertelde van de hernieuwde lijst
en zij gaven mij mijn geld mee. De boeken bleven er natuurlijk nog. Het waren
prima-mensen, waarop je als goede vrienden in alle omstandigheden kon rekenen.
Ik stelde ook een pakket samen, dat ik aan mijn vrouw stuurde. Met een
brief, vermeldende dat ik al vrij was en dat ik hun bevrijding nu ook
hoopte te bewerken. Ik vertelde van België, alles voorzover het door de censuur
mocht worden gelezen.
En ik dwaalde wat door Den Haag rond, oude plekjes, vol herinneringen
bezoekende. Een visite bij mevrouw Schut leerde mij, dat haar man al lang en
breed vrij was en weer werkte. Hij zelf was niet in de stad, dus ik kon hem
niet spreken. Later is Schut nog eens gearresteerd geweest, voor een of andere
verboden daad. Dat had niets met mij te maken en ik hoorde het pas na de
oorlog. Schut was wel iemand, die risico's nam en die het met een
vanzelfsprekendheid deed, die in het algemeen ver te zoeken was. Dat was wel
het goede soort.
Ik hoorde ook al gauw dat Kester een grote campagne tegen mij
had geopend, en dat hij hierin door Sonjavsky
werd gesteund. Die twee voelden zich nogal schuldig en dan past het wel om
meteen te roepen van: 'Houdt de dief!'
En tenslotte kwam ik poolshoogte nemen in de cartotheek van Monasch. Want daar moest ik mijn gegevens halen voor de registratie der ondergedokenen. Waar had je een prachtiger overzicht van alle Joden die zich aan de arbeidsinzet hadden onttrokken? Monasch had geen idee van de aard van mijn belangstelling en hij liet mij rustig rondneuzen. Hij liet mij de afdeling zien van de gemengd-gehuwden. Want hij dacht, dat die mij wel het meest zou interesseren. Daar stonden ze dan, keurig geregistreerd, met de namen van hun vrouw, met die der ouders, van de kinderen; en natuurlijk ook keurig voorzien van het adres. Inderdaad, misschien kon ik voor deze mensen althans dit doen, dat ik ze een inschrijfformulier gaf, waarmee ze in ieder geval tegen doorsturen naar Polen waren gevrijwaard, als ze, wat velen vreesden, toch naar Westerbork zouden worden gestuurd bij een volgende S.D.-actie.
Monasch had ook de
lijsten van de uit Westerbork weggevoerden. Met angstige belangstelling
raadpleegde ik de lijsten van de laatste maand. Alweer bekende namen, zag ik.
Warempel, ook die van Etty Hillesum. Het doet me zeer. Ik had haar nog zo graag
verteld van het succes, van de kans om ineens zo heel velen te sperren. Hoe was
dat nou mogelijk? Ze zat toch zo goed met haar functie? Op de lijst stond een stempel van
ontvangst. Met 8 september 1943 er op. Wat bleef er nog over? Boasson weg,
Weyl, Pimentel, zo heel velen, en nu ook Etty Hillesum. Op zulke momenten heb
je dan echt geen zin meer, dan wil je de hele boel erbij neersmijten en naar de
hemel roepen: 'Zoek het nou zelf maar uit.' Maar Monasch behandelt dat allemaal
heel zakelijk. Hij heeft keurig afgeturft wat al overgenomen is. Want die
cartotheek moet kloppen. En toch is Monasch een fijne, warmvoelende jongen. Men
wordt afgestompt, heet dat.
Het reizen naar Antwerpen werd al routine. De
treincontrole herkende mij en wenkte, dat ik geen papieren
hoefde te tonen. Aan de grens maakte men grapjes. Na nog een paar keer kon ik
ook wel zonder papieren reizen. Men gelooft het nu wel.
De Grote Verzoendag bracht ik in alle rust door. De anderen waren
vooruit gereisd naar Brussel. Antwerpen vonden ze een dode bedoening. Ik zou
hen zondagavond om 9 uur bij Piet van Kempen ontmoeten, luidde de afspraak.
Met mijn schoonzuster bezocht ik de familie Burak in Antwerpen. Zij
hadden ook een of andere nieuwe nationaliteit, en zij woonden dus niet als
Joden, doch als staatsburgers van een ander land daar. Maar zij waren
streng-orthodoxe Joden, het was een al wat ouder echtpaar. Te midden van alle
ellende en deining om ons heen, konden wij geconcentreerd over vraagstukken van
Joodse studie spreken. Sedert ik 'vrij' was, kwam er niet veel meer van die
studie. Het andere slokte je geheel op. Met weemoed dacht ik terug aan de
nachten in de cel, toen ik zoveel kon opschrijven en studeren. Vreemde weemoed.
Ik wisselde ook het Hollandse geld, op de mij nu bekende zwarte markt.
Ik besloot iets mee te nemen voor de Buchsbaums, een leuke etens-verrassing uit
het vette België. Toen ik de heer Lefkowitz bij Tiefenbronner de 15.000 francs
wilde teruggeven, weigerde hij eerst. Misschien had ik het geld wel nodig voor
een goed doel, zei hij. En hij bezat veel en hij verdiende gemakkelijk, deelde
hij nog mee. Ik beloofde hem, een beroep te zullen doen op zijn aanbod als het
nodig mocht zijn, doch op het moment gaf ik het liever terug.
Ik bezocht ook Bamberger thuis, verder weg in het noorden van Brussel.
Steeds meer kreeg ik de indruk, dat een Sperre, zoals men dat in Holland kende,
hier onbekend was. Men kon hier voor individuen wat doen en ik begreep, dat
geld daarbij de beslissende rol speelde. In België ging alles, ook bij de
Duitsers, veel directer. Men huichelde niet dat het geld voor het Reich was of
voor het Duitse Rode Kruis; men gaf het direct aan de betrokken S.D.-ers en die
konden dan eventueel daarmede gunstig gestemd worden. Het was net als de zwarte
markt, openlijk. Misschien zou ik dus met een belofte van diamanten mensen
kunnen helpen. Maar als ik het dan niet realiseerde, dan zouden deze mensen
ineens weer hulpeloos staan. Dan had je kans op wraak aan hen, wat met een
algemene, zogenaamd officiële Sperre, veel minder goed kon. In Nederland was er
een Sperre of niet. Hier zou het een teleurgestelde S.D.-er zijn. Daarom
begreep ik, dat mijn hulp hier zo moest zijn, dat ik de mensen geheel vrij
kreeg, het kamp uit, zodat ze meteen konden onderduiken. Maar dat kon ik nooit
voor duizend mensen verlangen. Goed, dan maar zien voor hoeveel het wel kon. Want die mensen waren dan echt gered, voor hen was het geen uitstel,
doch definitieve hulp. Ik besloot in die zin bij de S.D. eens te polsen, als het zover was.
Maandagmiddag,
de 11de oktober, vertrokken wij weer. Ik had nog eens 10.000 francs aan de
heren gegeven en zij toonden zich uiterst vergenoegd. Het was alles bij elkaar
ook vrij veel geld. Want zij kregen officieel voor hun reizen ook nog geld mee
en zij konden heel veel met die francs in Brussel doen. Zij hadden er geen idee
van, dat ik guldens wisselde, guldens van de onopgeloste initialen op het
krantestrookje uit het koffertje van Kees. Zo kwam dan toch nog drie mille
daarvan de S.D. ten goede. Dat was dan tenminste mijn eigen geld en daar had De
Vries niets van geweten. Die kende Postma trouwens niet eens.
Voor mezelf was België eveneens een goede afleiding. Zolang ik in
Holland was, piekerde ik maar over Westerbork, over het nog vastzitten van mijn
gezin, liep ik eenzaam door de straten en wist ik niet of ik nog wel de Sperre
mocht uitstellen of dat ik haar juist moest uitstellen. En als ik te veel in
Holland was, zou men mij terecht kunnen vragen, of ik niet alvast mijn
registratiebureau wilde openen.
Typisch is, dat ik nu van Koch, toen ik op Windekind kwam om mijn
rapport te bespreken, het horloge terugkreeg, dat op mij in beslag genomen was
toen ik op 19 januari was gearresteerd. Ook mijn oude persoonsbewijs gaf hij
mij terug. Voor een nieuw, zonder J, zou nu zo spoedig mogelijk worden gezorgd.
Ik ontving zelfs mijn portefeuille met de volledige inhoud, - het was niet zo
heel veel, ik denk een paar tientjes, maar ik weet het echt niet meer, - terug.
Koch was wel een precieze man. Hij gaf het mij met een gezicht, alsof hij
zeggen wilde: 'Nu is alles weer goed. We hebben Kotte etc. vergeten. Nu wordt
er niet meer uitgegleden.'
En toen kwam ineens het bericht, dat er een weg was gevonden voor een
goede introductie in Brussel. Toen ik ervan hoorde, moest ik eerst lachen, maar
daarna vond ik de complicaties die die weg zou brengen ergerlijk. Ik had al genoeg
aan de complicatie-Scheef. Want ik wist, dat op de beslissende momenten Scheef
een groot gevaar voor mij zou kunnen betekenen. Het hing van zijn stemming af,
uiteraard. Want de laatste dagen hadden wij weer een paar intieme gesprekken
gehad, die opnieuw aantoonden, hoe in deze Scheef twee heel
verschillende persoonlijkheden aanwezig waren.
De introductie in Brussel zou moeten lopen via... Mevrouw Fischer.
Mevrouw Fischer werkte nl. in Brussel bij de een of andere Duitse instantie.
Omdat de 'höhere Stellen' beseften dat onderhandelingen een enorme
'Papierkrieg' zouden opwekken, wilden zij het laag en intern houden. Mevrouw
Fischer zou mij en mijn begeleiders bij de instanties 'einführen'. En dan
moesten wij het verder zelf maar met ze uitzoeken. Aanbevolen werd, dat ik het
dan zo snel mogelijk verder zelf met die instanties moest opnemen, nadat zij
even gezien hadden dat ik Koch, Holman en Scheef als
'geloofsbrieven' bij me had. En om ons nu bij mevrouw Fischer te introduceren, zou de heer Fischer voor die speciale
gelegenheid naar Brussel gaan. Verder zou de heer Fischer er niets mee te maken
hebben.
'Wenn er aber fragt?' wendde ik mij tot Koch, toen ik een weinig van de
schok was bekomen. 'Er fragt Sie schon nichts,' probeerde Koch mij gerust te stellen.
Maar ik voelde aan Kochs stem, dat hij ook allesbehalve gelukkig was met deze
oplossing. 'Ich werde schon sagen dass es eine Geheime Sache ist. Es ist
schliesslich ein Auftrag von höherer Stelle für ihn und er hat uns nur mit
seiner Frau in Verbindung zu setzen und zu zu sehn, dass ihre Einführung klappt. Er muss sich schliesslich
daran halten.'
Ik merkte heel goed, dat Koch innerlijk ook kankerde. Maar ook voor hem
was het een 'Auftrag'. En tenslotte, van Duits standpunt was het niet zo heel
vreemd; door Fischer ermee op te knappen bleef het in ieder geval wat men noemt
binnenshuis.
Wij zouden zaterdagavond, de 16de oktober, mevrouw Fischer opzoeken, in
Hotel Central in Brussel, recht tegenover de Beurs, op de Place de la Bourse.
Fischer zou ons dan aan zijn vrouw voorstellen en haar tevens vragen ons bij de
instanties te introduceren die wij noemden. Men nam aan, dat mevrouw Fischer
dat gemakkelijk zou kunnen doen. Na die aanbeveling moesten we er maar zelf
heen en het zelf verder in orde brengen.
Omdat donderdag en vrijdag het Loofhuttenfeest begon, en ik dit, al was
het dan maar ten dele, nog bij de Tiefenbronners in Brussel wilde doorbrengen,
stelde ik voor, indien mogelijk nog vóór zaterdag te vertrekken. Het was nu
woensdagmiddag, de 13de, en we besloten donderdagmiddag te vertrekken. Ik had
bij deze mensen een vreemd soort respect ontdekt voor mijn religieuze
gewoonten. Het was begonnen, toen men hoorde, dat mijn krankenkost alleen maar
vegetarisch mocht zijn. Op de vraag der S.D.- ers naar het waarom,
antwoordde ik, zoals ik in zulke gevallen steeds doe: 'Als het een dieet ter
wille van het lichaam is, dan hebben jullie ontzag; nu dan, dit is een dieet
ter wille van de hele mens, het eten bouwt de mens mede op; ik geef niet alleen
om het lichaam, maar om het geheel.' Er was toen nog een heel gesprek op
gevolgd waarbij ik trachtte hun iets van het Jodendom te vertellen, dat niet te
maken heeft met bankiers, pers of Nobelprijsdragers. Het kon geen kwaad, dacht
ik steeds, dat ze ook eens van dat andere horen. Sedertdien werd steeds, als ze
eraan dachten, rekening gehouden met mijn Joodse gewoonten. Ik zelf maakte ze
er nooit opmerkzaam op, vooral niet als het ging om vrijheid, of leven of dood.
Dan bestaan deze dingen vanzelf niet. Maar wel zorgden zij steeds, als ik met
hen ergens wat gebruikte, dat ik iets kreeg wat voor mij acceptabel was. Op dat
punt waren ze beslist attent. Toen ik dus iets liet vallen van het
Loofhuttenfeest, zeiden ze, dat ik dit maar moest vieren zoals ik wilde en dat we elkaar in Hotel Central zouden ontmoeten,
op zaterdagavond acht uur.
Ik had de donderdagavond al bij de Tiefenbronners doorgebracht en was
er tot zaterdagmiddag gebleven. Toen nam ik afscheid, omdat ik nog eens heel
rustig alles wilde overdenken. Want straks zou ik Fischer weer ontmoeten.
Fischer dacht aan een regulaire Austausch via een Duitse generaal. En ik was er
zeker van, dat straks een en ander zou gaan botsen. Want Fischer zou geen
genoegen nemen met het alleen laten introduceren via zijn vrouw. Die zou mij
wel later apart nemen, op z'n best, maar waarschijnlijker was, dat hij direct
al, in bijzijn van Koch zou gaan doorzagen en voorwaarden zou gaan stellen.
Koch dacht dat Fischer, als het een opdracht betrof, niet veel zou vragen. Maar
Koch vergat, dat mijn positie tegenover Fischer een heel andere was. Ik had al
bij Edersheim gezien, wat het voor een Jood betekende, als hij bekneld raakte
in een strijd tussen concurrerende Duitse instanties. Fischer zou mij zeker
niet met rust laten en het was onmogelijk voor mij om mij daarover te gaan
beklagen. Fischer zou wraak nemen; hij zou mijn gezin uit Westerbork kunnen
laten deporteren, hij zou mij voor een wissewasje kunnen laten oppakken. Ik
begreep, dat ik Fischer tot 'vriend' moest maken, en dat kon alleen als ik hem
op de een of andere manier tot geheim deelgenoot maakte. En dat moest ik doen
vóór de avondbespreking, opdat die zonder wrijving zou kunnen verlopen. Koch
mocht er niets van merken; evenmin Holman en Scheef. Als Fischer dan zijn mond maar kon houden. Fischer was
berucht om z'n vele geklets.
Ik wilde goed overdenken hoe het met Fischer aan te pakken en ik hield alvast gesprekken met hem. Ik liet hem praten en vragen en ik antwoordde. En ik probeerde het ook andersom, dat ik het initiatief zou nemen. Ik kende Fischer niet zo goed, dus ik kon bij die repetities met mezelf niet zo zeker zijn, of Fischer inderdaad zo zou reageren als ik me voorstelde.
Ik had er de tijd voor
genomen, ik moest me weer helemaal inleven in het spel, in deze kolderoorlog
met de kans om zo heel velen een adempauze te geven, want de heel andere
omgeving bij de Tiefenbronners liet je bijna de oorlog vergeten. Men zat er
betrekkelijk veilig, geborgen, en men praatte over heel andere dingen. Ik had
zelfs gemerkt, dat men liever helemaal niet wilde praten over deze tijden; het
verstoorde de sfeer.
En zo was ik al even na twee uur, na de middagmaaltijd, aan de wandel
gegaan. Haast ongemerkt kwam ik in het Bois du Cambre uit en het leek me goed
dat ik daar mijn plan maakte. Ik zocht het café op, op het eilandje, ging er
wat zitten, liep door de verschillende paden en probeerde me die zomer '36 te
herinneren. Het deed me goed.
En intussen zit mijn vrouw in Westerbork, met de kinderen, en loopt
gevaar als het straks tussen Fischer en Koch niet klopt. Ik probeerde het te wagen,
trouwens, mijn ongeduld nam ineens heftige vormen aan. Ik moest veel vroeger
bij Fischer zijn; eventueel vraag ik hem, of hij een uurtje met me apart gaat
zitten, opdat we ongestoord kunnen praten. Want stel, dat Koch óók vroeger
komt, ook al om eerst met Fischer een apart gesprek te hebben. Ik moest hem
voor zijn. Met flinke pas liep ik nu door de Avenue Louise naar het Palais de
Justice en vandaar door het gewirwar van kleine straten van de oude stad naar
de Place de la Bourse. Het was nu zes uur en ik ging kordaat het Hotel Central
binnen. Een wat onverschillige kelner wees me een lift en noemde het
kamernummer van de familie Fischer. Als men de lift uitkwam was het even links
en dan vrijwel direct de deur waar men om zo te zeggen tegenaan liep als deze
gang op een andere uitmondde.
Ik klopte. Een vrouwenstem riep: 'Herein.' Ik kom binnen en ben in een
niet al te grote hotelkamer. Het raam ziet uit op een zijstraat van de
boulevard, waar trams doorheen rijden. Er staat een tafel in het midden van de
kamer, met een paar stoelen, en er is, dichter bij het raam, een bed. En dat is
dan dus mevrouw Fischer. Een wat dorre vrouw, iets groter dan ik. Zij lijkt mij
een oudere indruk te maken dan Fischer, die ik niet meer dan een jaar of
dertig, vijfendertig gaf. Zij is alleen in de kamer. Ik excuseer mij, dat ik
wat vroeg ben, doch ik zeg, dat ik nog met haar man had willen praten.
'Der ist nicht da. Ich weiss nicht wo er jetzt steckt, er wird aber
jedenfalls bald kommen müssen. Wir wollten vorher noch etwas essen. Vielleicht
essen Sie mit.'
Ik had mij niet eens voorgesteld en dat doe ik nu. Ik zie dat de naam haar niets zegt. Zij gaat aan het einde van de tafel zitten, met de rug naar de deur, ik zit aan de lange zijde. Zij vraagt, hoe ik het in Brussel vind en of ik ook niet vind, dat Holland 'ein scheussliches Land' is. Het weer deugt daar niet, de mensen nog minder, en het is er op het gebied van cultuur, even arm als op het gebied van eten.
Zij belt om thee met
gebak en zij praat maar door. Toen zij meende, dat ik voldoende van haar
opvattingen op de hoogte was, begon zij mij te vragen op welke 'Dienststelle'
ik werk. Ik voelde al, dat er een misverstand groeide. Zij zag mij voor een
Duitser aan.
'Ja, Dienststelle! Ich glaube Sie wissen nicht dass ich Jude bin.'
Zij kijkt mij ontzet aan.
'Aber nein! Das ist
unglaublich! Dann sind Sie aber bestimmt nicht Voll-Jude. Juden sehn ganz
anders aus.'
'Doch! Ich bin sogar in einer gewissen Linie schon seit Jahrtausenden
Jude. Vielleicht haben Sie aber eine nicht ganz richtige Vorstellung von
Juden.'
Ik denk aan Nagels rode baarden, ik denk aan de Stürmer-tekeningen en
ik begin het een beetje angstig te vinden. Straks beschuldigt Fischer, als bij boos wordt wegens de loop van het
onderhoud, mij nog van Rassenschande. Mag een
jood alleen in een hotelkamer met een 'Deutsche Frau' vertoeven?
Maar mevrouw Fischer wil mij aanpraten, dat er een vergissing moet
zijn, zij voelt het direct aan, zegt ze, en zij voelt in mij verwantschap,
begrip.
'Das kam doch oft vor, das Kinder untergeschoben wurden. Sie sind
bestimmt aus einem edlen Arischen Geschlecht. Nein, mir kann man da nichts
vormachen, ich merke das sofort auf.'
Ik denk spijtig aan de verspeelde Calmeyer-kansen. En dan schiet mij te
binnen, dat mijn vrouw, als ik mij volgens haar eens on-Joods gedraag, mij als
plagerij voorwerpt, dat ik beslist niet-joodse voorouders moet hebben.
'Wissen Sie, meine Frau sagt das auch. Es ist aber doch nicht so.'
Ihre Frau? Sie sind natürlich verheiratet. Ich sah aber keinen Ehering.
Ihre Frau ist aber doch Arierin.'
'Nein, sie ist auch Jüdin. Aber sie sieht auch nicht so jüdisch aus,
das heisst, für manche Gegenden sieht sie jüdisch aus, für andere wieder
nicht.'
'Dann wird mit ihrer Frau auch etwas in dieser Hinsicht los sein. Man
weiss doch eigentlich nie, das sage ich dem Franz auch immer. Es gibt Juden,
die sind keine Juden, und es gibt sogar ganz richtige Deutsche und die müssen
Jude sein. Wenn man die ansieht, und wie die sich benehmen. Mit Ihnen fühle ich
nur Verwandtschaft. Das ist doch lächerlich, dass Sie Jude sein sollten.'
'Nun, schliesslich entscheiden in dieser Welt die Papiere. Und den
Papieren nach, bin ich Jude.'
'Für mich gilt aber der Mensch, und nicht die Papiere.'
'Dann haben Sie wohl öfters Krach mit Ihrem Mann. Der muss wohl ganz andere
Auffassungen haben.'
'Das sage ich ihm auch. Franz, höre mit diesem Blödsinn auf, du bekommst damit nur Schwierigkeiten. Der ist aber so, ein Draufgänger; wenn er etwas macht, dann muss es hundertprozentig sein. Der war immer so. Für ihn wäre es besser, wenn er irgendwo bei der Kripo wäre, das ist auch viel mehr sein Interesse, dann hätte er sein Ziel in Bekämpfung der Kriminalität. Aber mit diesen Juden. Es tut mir wirklich leid, das Sie als Jude gelten, Sie sind solch ein netter Mensch.'
Ik geloof, dat ze mij
zo aardig vond, omdat ik zo vriendelijk naar haar geluisterd had in het begin,
toestemmend knikkend, omdat er zo weinig tussen te komen was geweest en het ook
geen zin had om over zulke dingen te discussiëren.
'Ihre Frau ist auch in Brüssel? Warum haben Sie sie nicht mitgebracht,
wäre doch gemütlicher.'
'Meine Frau ist im Lager, mit
den Kindern. Vielleicht haben Sie mal von Westerbork gehört.'
'Was ist das? Seit ihr ausgebombt? In Holland ist das doch nicht so
schlimm.'
'Nein, nein. Sie ist in einem Juden-Lager. Wir sind einfach als Juden verhaftet worden und ins Lager gesteckt. Es gehen doch zehntausende aus Holland nach Auschwitz. Sie wissen doch wohl was das ist?'
'Von Auschwitz hab ich
schon gehört. Ihre Frau ist doch nicht dort? Wie nannten Sie es, wo sie ist?'
'Westerbork; das ist in Holland. Und von dort gehen die Transporte nach Auschwitz.'
Zij kijkt even
wanhopig rond.
'Wozu! Ich frage wozu! Man kann doch nicht siegen wenn man Frauen und
Kinder in ein Lager steckt. Das ist eine Erfindung der Engländer. Die haben es
mit den Buren gemacht. Und jetzt bombardieren sie wieder Frauen und Kinder. Wir
sollten das nicht machen. Wir sollten ehrlich und offen Krieg führen. Das alles
ist schrecklich. Was ich alles auch an meiner Dienststelle hören muss. Wissen
Sie, der Franz ist ein herzensguter Mensch, der will das auch nicht; der war
immer bekannt als hilfreicher Mensch, der kann gar kein Elend ansehn.'
'Ihr Mann ist aber derjenige, der die Juden in Holland ins Lager
steckt. Vielleicht tut er es auf Befehl.'
'Ganz bestimmt. Von sich aus liesse er alle Juden laufen. Nur die
garstigen Betrüger, die Parasiten, die Schmutzigen, na ja, das ist doch ein
Segen für die Menschheit wenn man die unschädlich macht. Vielleicht kann man
die noch um-erziehen; für die wäre ein gutes Umschulungslager angebracht. Das
sage ich ja, der Franz hat ganz einfach Pech, dass er diese Arbeit bekam. Was
kann man aber im Krieg machen. Man muss gehorsamen.'
Zij kijkt nog wat besluiteloos rond en zegt dan:
'Und Ihre Frau ist also mit Kindern in einem Lager in Holland? Und der
Franz hätte über dieses Lager einige Befugnisse?'
'Ja, die hat er. Ein Kind, unser ältester Junge, ist im Lager
gestorben, einige Wochen vor seinem zweiten Geburtstag. Es sterben dort viele
Kinder.'
'Aber nein. Das ist doch nicht möglich.'
'Doch, es ist nun mal so. Man ist mit hunderten in einer Baracke und
dann kommen Krankheiten.'
'Wieviel Kinder haben Sie?'
'Jetzt noch drei. Das
Älteste ist gerade sechs geworden, das Zweite wird bald fünf, und dann ist noch
ein Junge da, der wird Mittwoch ein Jahr.'
'Aber schrecklich. Sind Sie noch so jung, dass Sie solche kleine Kinder haben?'
'Wie alt glauben Sie, dass ich bin? Raten Sie
mal.'
Ze kijkt me
aan. Ik zie er slecht uit, na de gevangenistijd en ik zag er altijd al ouder
uit, dan ik ben. 'Sie sind wohl fünf und vierzig. Stimmt es? Aber Ihre Frau
muss doch jünger sein.'
'Ich bin zwei und dreissig, und meine Frau ist jetzt ein und dreissig.'
Ze slaat de handen in elkaar.
'Unglaublich! Sie sind noch so jung? Und Ihre Fran mit den kleinen Kindern im Lager? Welche eine Torheit. Ich kann mir vorstellen, wie Ihre Kinder aussehn.'
'O, die sind tatsächlich aussergewöhnlich hübsch; ganz blond, wie Gretchen die Mädels. Wenn meine Frau mit den Kindern, früher, bevor sie ins Lager kam, in der Stadt spazierte, dann haben immer deutsche Soldaten die Kinder gestreichelt. Die hatten keine Ahnung, dass es jüdische Kinder sein konnten. Unsere Kinder sind zum Beispiel ein Beweis, dass diese Rassen-Theorien nicht stimmen. Für Tiere könnte man von Rassen sprechen, aber nicht bei Menschen.'
'Sie haben recht, das
ist doch reiner Blödsinn. Wissen Sie, mit Ihnen kann man so aufrichtig
plaudern. Mit Ihnen möchte ich mich noch öfters unterhalten. Bleiben Sie noch
lange in Brüssel?'
'Dieses Mal nur ein paar Tage. Aber ich komme im Laufe der nächsten
Monate wohl öfters her.'
'Besuchen Sie mich dann doch. Mit Ihnen könnte man alles besprechen.'
'Das wird wohl schwierig sein. Ich bin doch schliesslich Jude und dann
geht das doch nicht.'
'Aber, dieser Blödsinn! Ich unterhalte mich mit wem es mir
passt. Und für mich gibt es das nicht, Juden und nicht-juden. Wir sind doch
keine Tiere. Sie sagten es ja eben selber. Sie kennen das doch von unserem
Schiller? Alle Menschen werden Brüder. Und, seid umschlungen ihr Millionen.'
'Ja, ja. Aber inzwischen ist die offizielle Ansicht anders. Und man
sollte vorsichtig sein.'
'Das bin ich auch. Aber privat gilt das doch nicht.'
'Privat gilt es eben auch. Ich könnte Sie wohl, wenn es erlaubt ist, in
Ihrer Dienststelle besuchen. Aber ich glaube, Sie bekämen dann auch
Schwierigkeiten. Die Juden gelten auch als Feinde. Nein, das sollten Sie nicht
weiter vorschlagen.'
Zij is wat teleurgesteld en zij schaamt zich zichtbaar over de
consequenties van de rassentheorieën.
'Das werde ich doch noch mal mit Franz besprechen. Und ich werde ihm
auch sagen, dass er Ihre Frau und Kinder aus dem Lager herauslässt. Wenn er
etwas darüber zu sagen hat, dann muss er es bestimmt machen. Ich hin eine Frau,
und ich kann mitspüren was das für eine andere Frau bedeutet. Der Franz soll mir diesen Gefallen tun. Nun ich
Sie kenne wäre es haarsträubend, dass ich zusehen konnte dass Ihre Frau und
Kinder in solch einem Lager sind, wo so viele Kinder sterben. Das ist doch
abscheulich. Tut man denn nichts dagegen? Die heutige Medizin ist ja sehr
fortgeschritten.'
Ik geloof nog helemaal niet, dat hier een kans zit voor mijn gezin.
Maar ik denk: 'Het kan geen kwaad, laat ze maar haar man erover doorzagen.'
'Man tut in Westerbork schon was. Es ist aber unumgänglich, wenn so viele Menschen in einem kleinen Raum zusammen sind. Jetzt ist auch schon Kinderlähmung dort ausgebrochen. Wenn Kinder so schwach sind, dann haben sie doch kaum Widerstand, dann bekommen sie alles.'
Ik had in Den Haag van
Monasch gehoord, dat er een paar gevallen van kinderverlamming waren
geconstateerd en ik had mij natuurlijk behoorlijk ongerust gemaakt. Nu mevrouw
Fischer dat hoort, is ze helemaal opgewonden.
'Was sagen Sie da? Kinderlähmung? Und Ihre Kinder sind dort? Nein, das
ertrage ich nicht. Nein, als deutsche Frau und als deutsche Mutter verlange
ich, dass sie sofort herauskommen. Das sage ich Ihnen, dann kennen Sie
mich aber nicht! Die kommen sofort heraus. Warten Sie nur, sobald der Franz da
ist.'
Nu begin ik een kans te zien. Zou zij die macht hebben? Gaat dat zo
makkelijk? Welnee, zij snapt nergens iets van, zij kletst maar wat, dat kan
natuurlijk niet. Stel je voor, dat iedere vrouw van een S.D.-er zo iets ging
verlangen. Maar zij is niet iedere vrouw, zij is mevrouw Fischer. Als ik het
straks ondersteun, wie weet. Als ik het maar goed doe, als er maar geen
gedonder komt tussen Fischer en Koch.
Net wil ik haar zeggen, dat ik maar hoop, dat haar man het doen wil, of
de deur gaat open en Fischer komt binnen. Enthousiast slaat hij op mijn
schouder, geeft zijn vrouw een vluchtige kus en vult de hele kamer. Met veel
lawaai nodigt nu ook hij, geheel uit zichzelf, mij uit om te blijven 'speisen'.
Hij trekt aan me, schuift me op een andere stoel en begint weer met zijn oude
hobby.
'Sie, Weinreb, Sie, Mensch, Sie werden doch endlich mal alles mit mir
machen. Ich verstehe Sie ganz gut. Deshalb kamen Sie früher! Nicht wahr?
Leugnen Sie nur nicht. Sie alter Gauner. Sie werden sehn, der Generalleutnant
von Schumann kennt unsere Organisation nicht so gut. Kann man ihm nicht für
übel nehmen, der hat anderes zu tun. Aber wenn man ihm erklärt, dass ich alles
mache, dass ich der Verantwortliche Mann bin, dann ist es ja
selbstverständlich, dass mir das zukommt. Was hat der Koch überhaupt damit zu
tun? Wie kommt er dazu? Ich führe Sie hier ein, durch meine Frau, und wenn Sie
dem Schumann genau erklären wie alles ist, dann kann der Koch mir wohl etwas
behilflich sein, aber ich tu die Sache. Ist doch, speziell in der heutigen Zeit
von höchster Wichtigkeit, so ein Austausch. Und der Koch, was kann der! Der hat Sie
ja monatelang im Gefängnis sitzen lassen. Und wozu? Weil etwas nicht stimmen sollte! Um das
herauszufinden brauche ich keine Monate. Ich hätte gleich heraus bekommen, dass es wohl stimmte. Der Koch ist aber so ein
träger Bursche, der wagt nichts.'
'Hör mal, Franz mengde zijn vrouw zich nu in de waterval van woorden,
'ich. habe soeben auch gehört, dass die Frau und Kinder dieses Herrn, wie war
Ihr Name auch bitte, a ja, dieses Herrn Weinreb im Lager sind. Ein Kind ist
schon dort gestorben, an Kinderlähmung, und es herrscht weiter Kinderlähmung.
Ich bitte dich, mach sofort was, damit die herauskommen.'
Fischer is nu wel een beetje onthutst. Ik weet ook wel, dat zo iets
niet zo simpel gaat. Dat denk ik tenminste. Weet ik veel, hoe het in die Duitse
zogenaamd precieze, maar in feite chaotische administratie toegaat.
'Ja, ja, schon gut. Das geht aber nicht so wie du glaubst. Lass uns
nur.' En hij wendde zich weer tot mij, met een gezicht dat vol verwachting
stond. Mevrouw Fischer liet echter nog niet zo gauw los.
'Ich bestehe darauf, Franz. Ich habe meine Gründe.'
'Ja was denn?'
'Weil ich das nicht mit ansehen kann. Ich bin eine deutsche Frau, ich weiss schon gut was Krieg ist, aber menschlich soll man bleiben. Deutsche Mütter sollten ein Beispiel geben.'
'Schon gut, bitte lass
uns. Ich bespreche das schon mit dem Weinreb. Wir speisen ja zusammen. Wird
schon.'
Mevrouw Fischer begon nu zelf een maaltijd samen te stellen, met behulp
van blikjes en voor de rest via de telefoon met het hotel. Zij liep heen en
weer en Fischer zette zich met mij bij het raam. Ik begreep, dat het nu de kans
was. Nu of nooit. En ik bedacht, dat het misschien niet eens zo gek zou zijn,
om Fischer het geheim van de acties te vertellen als 'geheim'. Als Scheef het wist, en de 'höhere Stellen',
welke anoniem voor mij bleven, maar waarvan ik begrepen had, dat zelfs de
Brigadeführer, de generaal Naumann ervan op de hoogte moest zijn, waarom dan
niet Fischer, die op het punt stond tegenover zijn vrouw te capituleren. Als ik
nog de laatste stoot gaf, dan was het gebeurd. Maar hoe Fischer te vertellen,
dat er helemaal geen Schumann bestond? In ieder geval moest ik hem zijn
geheimhouding afdwingen tegenover ieder mens; in ruil voor een deel van de
buit.
Ik begon nu in alle rust Fischer te vertellen, dat er iets was,
waarvoor ik zijn strikte geheimhouding nodig had, wilde hij ingeschakeld
worden.
'Ist doch klar, Mensch! Unser Referat kennt das; brauchen Sie mir nicht
zu erzählen.'
'Ja, aber auch gegenüber Herrn Koch sollen Sie nicht verraten, dass Sie
etwas davon wissen. Sie tun jedem gegenüber genau so alsob Sie nicht mehr
wissen als öffentlich besprochen wird. Es ist Ihr Vorteil.'
'Nur weiter, Weinreb! Sie kennen mich nicht. Hätten Sie nur gleich so
mit mir gesprochen, vor einem Jahr!'
Intussen rijpte bij mij het verhaal, dat ik Fischer zou vertellen. En
ik begon. Ik liet Schumann Schumann, en zei alleen, dat de Austausch helemaal
niet een Austausch zou worden, omdat men 'an höherer Stelle' - een prachtterm,
zoiets als Onze Lieve Heer, - boos was, dat verschillende rijke Joden hun grote
rijkdommen hadden weggestopt i.p.v. regulair aan te melden. Ik deed, alsof ik
dat ook dom vond. Want, zei ik, men moest in zo'n tijd niet illegaal doen. Men
moest niet zijn leven en dat van anderen op het spel zetten voor diamanten.
Mevrouw Fischer, die tijdens het dekken met een half oor meeluisterde, zei: 'Sehr richtig. Siehst du Franz, dieser Herr spricht wie ein anständiger Mensch. So reden deine Juden doch nicht, wie?'
'Lass uns nur.
Übrigens, du hast recht. Der Weinreb hat mich schon immer imponiert. Der Mann
wurde vom Generalleutnant von Schumann auserwählt für eine grosse Austausch-
und Devisen-Aktion. Da kannst du dir denken, dass so ein General nicht so mal
einen Juden nimmt. Der weiss schon wer wer ist.'
Nu was dus, ging ik voort, het plan van die 'höhere Stellen', de Austausch als argument te gebruiken om de ondergedoken rijke Joden aan te trekken, met een deel van hun verborgen vermogens. Ik vertelde en passant, dat ik gedurende jaren van vele van deze Joden de adviseur was geweest, dat ik dus hun hebben en houden kende, en dat zij mij vertrouwden. Dat hield weer in, dat zij zich met mij zouden beraden over het meesmokkelen van een deel van hun rijkdommen. Ik zou de een niet van de ander vertellen en ik zou dus op een bepaald moment van verschillende zijden juwelen, deviezen en diamanten ontvangen om ze zogenaamd mee te smokkelen voor ze. Als alles in de trein zat, zou ergens een overtreding geconstateerd worden en men zou de hele trein als straf niet naar Portugal laten gaan, doch naar Theresiënstadt.
'Haah! Das ist aber
gut! Haaah! Theresiënstadt. Haaah!'
Fischer stikte zowat om niet in een spottend geschater uit te barsten.
Hij begreep, dat Theresiënstadt alleen een uitdrukking was, tegenover mij
gebruikt. Ik moest me nu dus de trouwe gelovige tonen.
'Jawohl, Theresiënstadt. Ich bekomme eine Bestätigung vom B.d.S. Von
höchster Stelle unterschrieben und gestempelt.'
'Haaah! Theresiënstadt. Als eine freundliche Geste! Haaah!'
Ik begreep, waarom men Fischer buiten deze actie had gehouden. Deze man
was beslist te stom voor zulke dingen. Die
kon het niet laten theatraal te doen, die moest tonen dat hij iets door
had. Want als ik nog niet geweten had, dat de hele trein naar Auschwitz zou
gaan, of naar Mauthausen, dan wist ik het nu. Koch kon wel een beetje toneelspelen.
Hoewel Koch ook niet bepaald slim was. Maar Fischer was wel sluw, maar te
doorzichtig. Ik zou als Joodse Raad-god Fischer steeds weer hebben
doorzien. Ik geloof, dat ik daarom ook geen Joodse Raad-god heb kunnen worden.
De anderen zouden in mij een geloofsspotter hebben gezien en dat voelden ze
natuurlijk onbewust aan. Waarschijnlijk wilden
zij het goede geloven; het paste in hun spel. Deze mensen kenden de wereld
niet en zij wisten niet van een duivel. Zij geloofden niet in het bestaan van
de duivel. Het leven is zonder duivel veel simpeler. Waar de duivel optreedt,
spreekt men van 'abnormale omstandigheden', en dan is men klaar.
Ik liet Fischer dus in zijn glundere stik-lach en dacht alleen: 'Dieser
gute, liebe Franz!'
'Also, die Leute gehn nach Theresiënstadt. Das ist die Strafe. Und dort
bleiben sie bis Kriegsende interniert. Bekomme ich schwarz auf weiss. Das steht
also fest. Sonst würde ich natürlich nicht mitmachen.'
Fischer had zich weer hersteld.
'Gewiss, Weinreb. Das ist schon in guter Ordnung.'
Ik vertelde nu de verdere details, vermeed von Kleist, doch vertelde
van de Belgische super-diamant-trein. Want daarvoor had ik de introductie der
Fischers nodig. Op dit punt, toen Fischer dus een overzicht had van de beide
plannen, zei ik, dat ik natuurlijk, als het zover was, wel gemakkelijk kon
zorgen dat Fischer de leiding kreeg van de uit Holland vertrekkende trein. Het
was toch zijn routine, zei ik. Want, zo vervolgde ik, ik had toch gehoord, dat
hij in Westerbork ook aanwezig was als de transporten naar Polen vertrokken. Ik
vertelde zelfs, van mijn vrouw gehoord te hebben, hoe hij eens, toen de
transporttrein stikvol was en de mensen in de goederenwagons niet genoeg lucht
kregen, opdracht had gegeven gaten boven in de zijkanten der wagons te hakken,
alvorens de trein te laten vertrekken. (Ik had dit in augustus van mijn vrouw
gehoord in haar relaas over het ellendige transport van 20 juli.)
Fischer knikte glunderend. Alsof men een suikeroom laat blijken dat men
van zijn sinterklaasgedoe had gehoord. En mevrouw Fischer, die steeds weer
brokstukken opving, zei:
'Da sehn Sie, wie mein Mann ist. Und das Ihre Frau so etwas bemerkt.
Die anderen sind nur undankbar, die verstehn nicht, dass mein Mann diese
Transporte und diese Lager nicht erfunden hat. Du, Franz, diese Frau kommt
sofort aus dem Lager. Das ist ausgemacht.'
'Lass doch! Ich mache das schon mit dem Weinreb, der weiss schon, dass
es nicht so einfach geht.'
Goed dan, zei ik, mevrouw Fischer dankbaar toeknikkend, Fischer zou de
supervisie van het transport uit Den Haag krijgen. Hoe dat in Brussel moest, zou ik dan hier moeten bespreken.
Maar, en nu kwam een heel voornaam punt, zei ik, ik zou zien dat Fischer van de
mij toevertrouwde diamanten etc., een deel zou krijgen. Dat mocht nu vooral niemand weten; dat bleef het 'Abkommen' tussen Fischer en mij.
Fischer veranderde nu geheel van houding. Eerst dacht ik, dat hij in
verzet kwam tegen de gedachte dat ik hem 'zumutete' zich rijkdommen, het
'Reich' toebehorend, te willen toeëigenen. Maar ik had in Fischer te veel de
ambtenaar gezien, zoals die in de theorieboeken voorkomt. Nee, Fischer leed ook
aan de kwaal, waaraan het Grossdeutsche Reich Germanischer Nation te gronde
ging. Want de houding duurde een paar seconden maar en toen petste het eruit.
'Wieviel? Und wer bekommt das Andere?'
'Ich schätze, dass ich in Holland so ungefähr für fünf Millionen
bekomme. Von tausend Leutert, das ist also pro Kopf nicht mal so viel. Und in
Belgien, wo sich noch grosse Reserven an Diamanten befinden, das habe ich schon
festgestellt, erwarte ich das Dreifache. Ein grosser Teil geht also zum B.d.S.
Mir ist nicht bekannt, was damit geschieht.'
Fischer onderbrak weer heel ontactisch met een dik opgelegd gespeeld: 'Ahum-chum-chm.'
'Dann bekommt also
auch die deutsche Behörde in Belgien einen Teil, ja, schliesslich soll der Koch
mit seinen Leute auch noch was davon erhalten.'
Ik vond het prachtig.
Als de een weet, dat de ander ook 'plat' is, dan voelt hij zich ook sterker
staan. Het deed me, - en misschien is dat niet zo aardig van me, maar zo is het
nu eenmaal, - een enorm genoegen hoe ik de een met de ander vastzette, en dat
alles met zaken die nooit gerealiseerd zouden kunnen worden. Die klap was eenvoudig onvoorstelbaar,
en ik sidderde van emotie als ik dááraan dacht. Als die kerels eens de
werkelijke stand van zaken zullen horen, in of liever natuurlijk na de oorlog,
nou, dan zullen ze weten, dat nog nooit iemand zo genomen is als zij bij deze
affaire.
'Ich dachte also,' ging ik verder, 'dass für Sie so 'ne anderthalb bis
zwei Millionen bliebe, durchschnittlich so 'ne zehn Prozent; ist vielleicht
nicht so viel, aber das Andere ist ja schon verteilt, und es wäre schwierig da
noch was zu ändern. Schliesslich habe ich ja doch zuerst alles bei mir, und
dann könnte ich natürlich einigermassen selbst bestimmen wohin es geht.'
Fischer sprong haast uit zijn stoel, toen hij hoorde hoeveel ik hem
toemat. Alweer dat onbeheerste. Hij kon haast niet wachten tot ik uitgepraat
was en hij bewoog zijn lippen en mond met mijn woorden mee aan het slot. Zo
genoot hij.
'Aber Mensch! Das ist ja famos! Und wir halten Stille! Wir treffen uns,
unbemerkt von den Andern. Ich habe ja gleich gesagt, Sie sollten alles mit mir machen. Nun, endlich ist es so
weit. Ich wusste schon immer, dass Sie ein
grossartiges Geheimnis mit sich tragen. Also, hören Sie gut zu, mein lieber
Weinreb. Ich veranlasse sofort, dass Ihre Frau und Kinder aus Westerbork
kommen. Mache ich gleich Montag telegrafisch. Vom Haag aus, ein offizielles
Telegramm. Dann sehen Sie mal den Unterschied zwischen Koch und mir. Der Koch
lässt Sie einsperren, der verschickt Ihre Familie, und ich, meine erste Tat,
ist dass ich Ihre Leute herauslasse. Haben Sie schon eine Wohnung? Nein? Schön!
Ich gebe Ihnen eine grosse und schöne Wohnung. Was sagen Sie dazu? Sie bekommen
die Wohnung wo der Kopuit gelebt hat. Die grösste welche wir haben.
Dieses Haus steht wieder leer. Wird Ihnen übergeben. Mit allem was drin ist.
Ist ja so wie so beschlagnahmt. Na, sehen Sie wie ich bin und wie der Koch ist?
Der Koch kann das alles doch nicht machen, der ist doch zu klein dazu. Der kann
nur schön reden.'
'Er darf aber nichts wissen. Das heisst, er soll natürlich wissen, dass Sie meine Familie aus dem Lager entlassen. Aber von allem anderen kein Wort. Es soll heissen, dass Sie das auf die Bitte Ihrer Frau Gemahlin taten.'
'Ist schon gut, der
Koch soll seine Nase nicht in meine Angelegenheiten stecken. Schluss!'
Mevrouw Fischer had ons al meerdere malen uitgenodigd om aan tafel te
gaan zitten. Maar ze begreep, dat we hoge politiek bedreven, en dan houdt een
'deutsche Frau' zich nederig en passief. Het was inmiddels al kwart voor acht
geworden en we wilden toch, als Koch met zijn assistenten kwam, ze niet al te
lang laten wachten.
Even was er aan tafel het gehaspel met mijn hemelse dieet. Ik legde het
kort uit en mevrouw Fischer concludeerde, dat zo iets toch ook beslist goed was
voor iedereen. Had het Joodse volk zich niet door de eeuwen heen gehandhaafd
met zulk een levensgewoonte? Zij wilde het meteen ook toepassen. Zij schoof de
vleeswaren terzijde. Haar man wierp zich er als een hongerige wolf op. De
miljoenen maakten de honger extra-sterk. Ik at met mevrouw Fischer sardines met
brood, we namen fruit en dronken echte thee en nog eens echte koffie en als
besluit nog eens echte cacao. Er werd nu hevig gebabbeld en we merkten niet dat
het al half negen was en dat Koch nog steeds niet was gearriveerd.
Ik begreep, dat zij zonder mijn hulp wel aan het dwalen moesten zijn,
en ik vond het heel goed, dat de Fischers nog wat konden ontspannen na het
zware gesprek. Aan tafel vroeg Fischer ook nog, wat ik ging doen, als de trein
ging. Meegaan, natuurlijk, zei ik. Fischer staarde even en zei toen: 'Das ist
sehr gescheit! Dann sind Sie bis Kriegsende also auch in Theresiënstadt. Sehr
vernünftig.' 'Zo,' dacht ik, 'jij gunt mij dus ook dat 'Haah-Theresiënstadt',
jij zachtaardige, hulpvaardige Franz. Enfin, we zullen wel zien. Ik zou toch
graag jouw gezicht willen zien, als het zover was.'
En toen kwamen de anderen. Met veel gestommel, rode koppen en wat
geërgerd gelach. Inderdaad, ze hadden het niet precies geweten, hoewel het
hotel aan de grote boulevard, dwars door het centrum heen, lag. Maar Koch had
gewild, dat men de weg vroeg. Het gekke was, dat de Brusselaars geen Duits
verstonden, en ook zelfs geen Nederlands. Tenslotte had een goedmenende
Brusselse agent ze op een tram gezet. En die bracht hen ver buiten de stad.
Bovendien was het goed donker. Enfin, hier waren ze dan.
We zetten ons aan tafel. Nu kwam de cognac. Fischer had al eens met mij
geklonken, voor het eten, toen we het eens werden over ons 'geheim'. Maar nu
kreeg iedereen wat. Fischer zei, dat we het heel kort konden maken, daar hij al
alles van mij wist en dat hij natuurlijk zou zien, dat wij via zijn vrouw en
hem de juiste introducties kregen. De idioot knipoogde hierbij regelmatig naar
mij, wat bij Koch natuurlijk de nodige onrust veroorzaakte. Je moet Fischer
vooral in een geheim komplot betrekken, dacht ik. Ja, als je iets wilt laten
opvliegen, dan moet je Fischer erbij halen.
Koch en de zijnen begrepen, toen zij mij ook zo gezellig aan tafel
zagen zitten, dat er al heel wat besproken was. Scheef liet zich ontvallen, dat ze gedacht hadden, dat ik beneden
op ze zou wachten. Koch probeerde het gesprek even af te leiden en vertelde nog
eens van de talenchaos in België. Dat Belgen Belgen niet eens verstonden.
'Warum denn nicht gleich die Sprache des Grossdeutschen Reiches? Dann
gibt es keinen Streit weiter.'
Mevrouw Fischer beweerde, dat het Frans een bijzonder mooie en rijke
taal was.
'Ach was, für Neger,' opponeerde Koch, die daarmee zijn irritatie
toonde over de gulle wijze, waarop ik in 'huize Fischer' als kind in huis werd
gevierd. Want ik was het middelpunt. Ik vertelde van de geschiedenis van
Brussel, van Margaretha van Parma en Egmond en Hoorne, tot het 'Manneke Pis' en
de opstand in 1830. Ik vertelde van de taalstrijd en mevrouw Fischer deed alsof
wij al heel lang dikke vrienden waren.
Afspraak was, dat ik
maandagochtend heel vroeg even langs zou komen en dat ik dan zou horen hoe
alles geregeld was voor die dag. We braken op. Fischer nam me even apart
en zei:
'Wir erwarten Sie morgenabend um sieben zum Essen. Aber allein. Die
andern brauchen nichts zu wissen.'
Koch zag hem fluisteren en ik zag hoe de arme Koch zich helemaal niet op zijn
gemak voelde.
Toen we met z'n vieren bij de lift stonden overvielen Koch en de zijnen mij met
een lawine van vragen. Wat we besproken hadden, hoe het was, etc., etc. Ik deed
weer heel vertrouwelijk met hun, zei, dat we wat algemene zaken hadden
behandeld en dat ik Fischer precies had uitgelegd wat 'officieel' van beide plannen
geweten mocht en door Fischer moest worden. Ik zei niets van mijn
extra-vroege komst en ik deed alsof ik om acht uur meteen naar boven was
gesneld, omdat ik hen al boven vermoedde.
Zij voelden echter aan, dat er wel wat meer moest zijn geweest en
wilden, zoals een moeder die vol onrust zit over haar kind, weten wat er door
wie gezegd was en wat er geantwoord was. En ik zocht ook naar een goed moment
om te vertellen, dat Fischer beloofd had mijn gezin meteen uit Westerbork vrij
te laten. Ik was er nog niet zo helemaal zeker van dat Fischer dat wel zou
kunnen als Koch zich, via zijn chefs, zou verzetten. Daarom zocht ik een
moment, waarop ik Koch de kans kon geven zijn grootmoedigheid te tonen om
hetzelfde te doen wat Fischer reeds had beloofd. Als beiden het zouden willen,
dan was alles veel eenvoudiger.
Ik zei dan ook, Koch speciaal heel vriendelijk aankijkend, dat zij het
werkelijk aan mij konden overlaten de zaak aan Fischer zo voorgesteld te hebben
als het goed was, dat het niet beter kon en ik gaf als voorbeeld, dat Fischer
niets van von Schumann wist en dat er ook door mij met geen woord over von
Schumann was gesproken, evenmin als over von Kleist. Hetgeen overigens nog waar
was ook. Ik zei, dat Fischer natuurlijk behoorlijk gevist had en dat hij zelfs,
om mij gunstig te stemmen, beloofd had mijn gezin onmiddellijk uit Westerbork
te laten terugkomen, dat hij dit zelfs al maandag telegrafisch wilde regelen,
maar dat ik vanzelfsprekend aan Fischer toch geen woord gezegd had van wat voor
Koch de hoofdzaak was. Daar moest maar niet over gepraat worden meer, vond ik.
We vertrouwden elkaar en daarmee basta.
Koch rook natuurlijk meteen Fischers omkopingspogingen en maakte er
stante pede een eind aan, door te zeggen dat Fischer heus niet moest denken,
dat hij dat moest doen, omdat Koch
zelf dit veel beter in orde kon maken.
'Wir kennen uns ja schon, Weinreb, und ich kenne Ihre Familie. Sie
wissen wie sympathisch die mir sind. Das braucht doch so ein Fischer nicht zu
machen; wie kommt der nur dazu. Das mache ich gleich, das verspreche ich Ihnen
hier jetzt. Das ist meine Angelegenheit und ich mache es, sofort.'
'Ach, vielen Dank, Herr Koch. Ich wusste wohl, dass Sie es bald tun
würden. Und ich verspreche Ihnen, dass der Fischer weiter nichts mit diesen
Plänen von uns zu tun bekommt. Aber lassen Sie es ihn mit dieser Freimachung
meiner Familie nur weiter machen, sonst würde er sich vielleicht beleidigt
fühlen. Es schadet uns doch nicht, wenn er es macht. Er hat übrigens auch
gesagt, dass er auch eine Wohnung haben würde, nämlich die worin der letzte
Haager Juden Rat-Führer gewohnt hat.
Lassen wir dem Fischer seine Freude, ich weiss wie Sie und ich zusammenstehen, und unsere Pläne, das ist unsere
Sache.'
'Na, schön, aber doch möchte ich zeigen wie wir stehn, Weinreb. Wir
kommen also voraussichtlich Montagabend im Haag an. Dann rufe ich gleich Dienstag früh nach Westerbork an, dass
Sie und der Holman auf dem Wege dorthin sind, und dass Ihre Familie
gleich Mittwoch früh mit Ihnen nach dein Haag zurückfahren soll. Dazu brauchen
wir den ganzen Fischer nicht. Aber ich lass ihm sein Telegramm und diese
Wohnung. Sie haben recht, man soll ihn nicht argwöhnisch machen.'
'Das ist aber nett von Ihnen. Wissen Sie, dass es Mittwoch gerade der erste Geburtstag meines jüngsten Sohnes ist? Das ist ein wirklich schönes Geburtstagsgeschenk.'
'Es freut mich, dass
es genau der Tag ist. Und dann fangen Sie gleich mit dem Büro an?'
'Selbstverständlich. Und Ihre Chefs werden doch nichts dagegen haben,
dass meine Familie mit mir zusammen wohnt bis zur Abfahrt des Zuges? Sie werden
sehn, dass sich das ausserordentlich günstig auf die Zahl der Teilnehmer und
die Geschwindigkeit der Aktion auswirken wird.'
'Nein, meine Vorgesetzten überlassen das schon mir. Schliesslich bin
ich ja für die Durchführung der ganzen Aktion verantwortlich. Da muss ich meine
Massnahmen selber treffen und rechtfertigen. Das ist schon in Ordnung, Weinreb.
Und wenn so was die Aktion beschleunigen würde, dann ist es nur gut.'
Pathetisch drukten wij elkaars hand. Koch had weer tranen in zijn ogen.
We gingen nu eindelijk met de lift naar beneden. Tijdens ons gesprek hoorden
wij Fischers luide stem, die blijkbaar zijn vrouw met iets wilde imponeren, tot
ons doordringen. Het was een geruststellende achtergrond.