HOOFDSTUK 43

 

De volgende middag verschijnt Sottens met zijn man. Ik zat al met spanning te wachten. Doch zij waren eerder vroeg dan laat. Ja, die vent is wel fors, een beetje kalend. Dat doet aan intellect denken. Alleen die kop. Ziet een jonkheer er zo uit? Ik sta nog aan de buitendeur met ze; ik had Sottens door het raam heen, al zien aankomen.

           We nemen plaats in de voorkamer. Daar zat hij nu, mijn Golem. Droom ik? Die kerel zit erbij als een pop. De ellebogen op de knieën, het hoofd in de handen, wat voorover dus. Gek, ook Sottens zit meestal zo. Later leerde ik, dat dit de houding wordt van bajesklanten. De krukjes in de gevangenis hebben, uiteraard, het zijn krukjes, geen leuning. En dan kom je vanzelf tot deze houding. Want ergens wil je ruggegraat blijkbaar steun hebben in het dragen van het zware hoofd. En je zit daar nogal veel te peinzen. Al zou het alleen maar over lekker eten en een tapkast zijn.

           Die man ziet er gelig uit. Gevangeniskleur? Sottens heeft dat ook een beetje, hoewel bij hem een blos dat wat compenseert. Geen domme ogen, wel wat flets. De neus is inderdaad een beetje rood, doch niet te opvallend. Zijn kostuum is niet eens zo onnet. En kijk eens, een lefdoekje! Was dat alvast ter wille van de rol van Six? Of droeg hij dat gewoonlijk? Al voorbestemd om een Six te zijn? Noodlot. En dat die beroemde Amsterdamse burgemeester nu is opgestaan in de vorm van deze man, deze gevangenisklant. Misschien zal hij voor vele mensen nu heel wat gaan betekenen.

           Sottens was aan het vertellen geslagen.

           'Dat is nou mijn vriend Kotte. Jan Kotte, Rozengracht. Ik heb hem het hele verhaal verteld. Hij begrijpt de zaakjes, u hoeft het dus niet te herhalen. Wij jongens onder mekaar verstaan zulke dingen gauw. Hij wil het wel opknappen. Om even wat te vertellen; hij is onderwijzer geweest, met wat aktes geloof ik, maar hij zocht het ergens anders. Enfin, laten we zeggen: een mislukte onderwijzer. Hij kan dus wat met Duits omspringen. Nou, en dan heeft hij bij mekaar zo'n vijftien jaar opgeknapt. Bij stukjes hoor. Maar hij kent het bajesleven wel. En nou jij.' 

           Hij wendde zich na deze korte zakelijke explicatie tot de nog steeds zwijgende Kotte. Langzaam komt die nu in beweging. Moeizaam verheft hij zijn ellebogen een beetje. Nu stut hij zijn handen op de knieën. Man, ga toch gewoon lekker achterover zitten, wil ik zeggen. Even wrijft hij niet z'n linkerhand over het gezicht en legt die dan weer op zijn knie.

           'Nou, meneer, u zegt het maar; dan doe ik het wel. Ik vind de bajes nou veiliger dan buiten. Weet u in welke inrichting ik kom?' 

           'Past u nu op! U moet niet vergeten dat het een Duitse zaak is en dat u dus onder de Duitsers valt.' 

           'Nee, m'n maat zegt dat ik voor oplichter of zo moet spelen. Nou ja, niet helemaal en echt, maar toch vanuit die richting. En dan kom je gewoon in de bajes. Laat dat nou aan ons over. Dat weten wij beter dan u. Ik wilde alleen weten of het Scheveningen wordt of Amsterdam of zo. En voor mij is het beter als het wat langer duurt.' 

           'Ik kan daar niets over zeggen. Maar ik geloof, dat we het zo moeten spelen dat u er niet te lang inblijft, maar dat u meedoet aan het zoeken van de anderen.' 

           'Ja, dat lijkt me wel goed. Want dan sturen ze me ook niet naar Duitsland. Ik moet dáár van af. En de centen zijn in orde?' 

           'Dat heb ik met uw maat besproken. Hij krijgt het geld zodra u zich naar de arrestatie begeeft.'  

           Ze kijken elkaar nog wat aan. 

           'Nou, meneer, zeg het dan maar. Ik zal precies doen wat u zegt.'

           Hij zegt dit alles bijna toonloos. Gedempt, onverschillig. Alsof iemand zegt: 'Geef me maar koffie.' En hij zit er nog steeds als een pop bij. Als ik een Golem voor een filmrol moest aanwijzen, dan zou deze man uitstekend voldoen. Hij zou niet eens hoeven te spelen. 

           Wat gek, dat mijn gedachte aan een Golem deze Kotte voortbracht, die er als een Golem uitziet. Een klomp vlees, gevoelloos lijkend, geelachtig, suf starend, traag in zijn bewegingen. Hebben mijn voorvaderen deze Golem te voorschijn getoverd? En hij zegt letterlijk dat hij mij gehoorzamen zal, dat ik het maar zeggen moet. Hij doet, alsof hij geschapen is om nu op te treden. Toch heeft deze man zijn leven, zijn tragedies. Hij moet als jongen toch met een zeker ideaal de studie voor onderwijzer zijn begonnen. Door welke oorzaken mislukte hij? Drank? Kwam hij zo tot de misdaad? Hij scheen ook die misdaad met een zekere gelatenheid, als een Golem, te hebben gepraktiseerd. Want wie zit er nu een vijftien jaar, bij stukjes en beetjes, in de gevangenis? Dan moet er wel een hang zijn naar die stomme omgeving daar, naar het gedaan worden. Had hij allang het actieve leven opgegeven om voor Golem te gaan dienen? Ik zou graag zijn levensgeschiedenis willen weten. Ook een Golem ontstaat uit de vier elementen, heeft een geschiedenis.

           Deze man schijnt mij achter in de veertig te zijn, misschien wel even in de vijftig al. Moeilijk te schatten die roerloosheid. Sottens wekt de indruk iets jonger te zijn, zo'n midden veertig. Doch ik kan me vergissen.

           Nu staat Sottens op. 'Ik laat u nou maar samen. En dan hoor ik wel hoe alles verder loopt. Jongens, jullie kunnen elkaar vertrouwen, werk nou samen, dan komen we het verst, zegt de rechter-commissaris.'

           'Ja, ho even, ik zal nog verscheiden keren met uw maat, laten we zeggen, repeteren. Hij moet z'n rol kennen, door en door, het is geen grapje.' 

           ‘Nee, voor niemand van ons. Als hij niet goed speelt gaan we allemaal naar de verdommenis. En dan helpt zeker geen generaal meer. Die geeft dan niet thuis. Nee, pas als jullie beiden overtuigd zijn dat hij het kan en goed kan, pas dan gaat het fluitje.' 

           'Het lijkt me niet goed dat de heer Kotte te vaak hier komt. Want het moet niet zo zijn, dat men later toevallig hoort dat hij al meerdere keren bij mij was en dat ik hem dan per se ergens buiten moet laten arresteren, als een soort toeval. Ik stel me voor, dat we de repetities ergens anders houden. Weet je veel, hoe ze mijn huis misschien stiekem in het oog houden? Om te zien wie er in en uit gaat. Want voor hen is dat allemaal geen kleinigheidje.' 

           'Goed jongens, doe het dan maar bij mij op zolder. Spreek maar af, ik vind het best, zegt de rechter-commissaris.' 

 

De eerste instructie gaf ik de achterblijvende Kotte bij mij thuis. Mijn vrouw, die met wat drinken was binnengekomen, wenkte mij onthutst de gang in. 'Wat voor boeven haal je nu toch in huis. Dat is toch een pure misdadiger. Dat zie je zo.' 

           Als mijn vrouw dat ook al ziet, dan zèker de geoefende Koch. Ik zal Kotte een andere houding moeten leren en heel goede manieren. Anders gelooft Koch niet dat ik in hem ooit een jonker heb kunnen zien. Het wordt dus een spoedcursus in allerlei vakken. Ineens krijg ik een idee, dat Kotte beslist zal aanmoedigen. Nu hij voor tienduizend gulden ongelimiteerd 'bis auf weiteres' wil gaan zitten, eigenlijk dus voor een betrekkelijk gering bedrag voor deze tijden, zal het hem zeer stimuleren als ik hem b.v. een honderd gulden toezeg per les, als hij die les goed, zeer goed zal volgen. Ik stel het voor. Kottes ogen lichten even op. 

           'Goed baas, ben ik voor in.' 

 

De eerste instructie begint. Goed dat de achtergrond bekend is, de Sottens-achtergrond. Daar hoeft dus niet over gepraat te worden. 

           Ik begin met hem een beeld van Koch te geven. Kotte kan verstandig knikken. Soms is er in de woordloze knik opgesloten, dat ik sneller kan gaan, soms, dat hij nog even nadere explicatie behoeft. Die man verdient goud voor zijn zwijgen. En hij blijkt behoorlijk gewiekst. Ik schilder ook Nierburg, en voor zover ik een heel klein beetje weet, ook Holman en Lemke. Ik vertel van de rangen, van de chef, die Zöpf heet en die Oberregierungsrat en Sturmbannführer is. Vertel van juffrouw Appel en Fräulein Slottke. Schilder de kamer, vertel van de gevangenis. Vooral die laatste interesseert Kotte. Voor het eerst zegt hij wat. Hij wil weten, heel exact, wat voor eten en hoeveel eten er is. Ik vertel uit eigen ervaringen en van wat ik van Coen de Vries had gehoord. 

           'Ik moet zien, werk in de keuken te krijgen,' is de conclusie van Kotte. En daarmee is de gevangenis afgehandeld. Laat ik even vooruitlopen: hij kreeg werk in de keuken. Zulke mensen kennen de wegen. 

           Die eerste keer vertel ik ook over Six. Hoe ik mij die voorstelde en hoe ik hem al een beetje aan Koch had doorgegeven en hoe ik die nu, met Kotte voor ogen, verder aan Koch wilde opdienen.

           Ik liet hem blijken dat ik vond dat hij eerder gevangenismanieren had dan jonkheermanieren. En dat ik hem ook daarin wat wilde leren. Voor het eerst grinnikte mijn robot.

           'Als ik wil, kan ik best. Maar voor gewoon kan het me geen bliksem schelen.'

           En ineens springt hij op, loopt kaarsrecht door de kamer en spreekt daftig Hègs. Ik zit perplex. Dat is wel een geweldige Golem!

           Nu volgt het verhaal dat Koch moet krijgen. En ik begin alvast hem namen en gebeurtenissen in te prenten die Koch van mij en ik van Koch had gehoord. Ik had besloten, heel sluipend en listig, verdenking tegen de geïnfiltreerde S.D.-ers te laten groeien. Laten die kerels elkaar maar verslinden. Dat traineert de zaak dan in ieder geval. Kotte volgt alles levendig en blijkt tot mijn verrassing een bijzonder goede leerling te zullen worden. Wie weet, hoe zo'n vent in de onderwereld verzeild is geraakt. Was anders misschien een captain of industry geworden, of een politicus of een directeur van een publicity-bureau. Die vent was allesbehalve stom. Ik begon respect voor Sottens te krijgen.

           De les duurt uren. Ik schat wel drie á vier uur. En Kotte luistert aandachtig en onvermoeid. En zit er als een stomme vleesklomp bij. Tenslotte ben ik op. We spreken af dat hij alle gegevens goed doordenkt, vooral geen aantekeningen maakt, en dat ik de volgende keer met de praktijk zal beginnen. Op Sottens' zolder. Hij denkt dat we een keer of vijf nodig zullen hebben. Ik ben niet zo optimistisch en noem het dubbele aantal. Hij grinnikt weer en zegt: 'Dat is dan tien keer honderd en dat maakt duizend extra. U zegt het maar, chef; ik doe wat u zegt, ik denk zoals u zegt. Als ik een keer ja zeg, dan is het ja, en daar heeft nog nooit iemand spijt van gehad.'

           Ik zie de kans om iets van hem te weten te komen.

           'U zelf ook niet? U hebt toch heel wat jaartjes opgeknapt.'

           'Dat heb ik, meneer. Als u alles van me wist, zou u hier staan huilen, meneer. Maar daar val ik anderen niet mee lastig. En het waren minder jaartjes als m'n maat zei, hoor. Maar toch wel genoeg. U zou hier meteen staan huilen, meneer. Niet over zwammen, zijn mijn zaakjes. U kunt op me rekenen, meneer. Ik begrijp het allemaal en ik zal het doen.' 

           'Hebt u er ook plezier in, omdat u de Duitsers daarmee in hun Jodenjacht tegenwerkt en u dus mensen helpt?'

           'Ach, meneer, ik zou erom liegen. Heus, ik doe het om het geld en omdat ik niet naar die pokke-arbeidsinzet wil. Want ze loeren al op me, ze hebben me op een arbeidslijst staan. En dat we er Jodenmensen mee kunnen helpen, is me allang goed. Joden zijn altijd goede kameraden geweest, die verlinken je niet. Ik had het nooit omgekeerd gedaan, al gaven de Duitsers me een ton.' 

           'Hebt u een gezin? Weten die ervan?'

           'Meneer, het is allemaal met mij heel erg. Laten we nou niet over mij praten, want u gaat anders heus nog huilen. Ik doe wat u zegt en vraag u nou nooit meer over mij. Da's een drama.' 

           Ik zie hem weggaan, wat gebogen, de handen in de zakken van zijn jekker. Vreemde Golem. Mag ik niet weten waar hij vandaan komt?

 

'Ich glaube, den Six könnten wir in absehbarer Zeit mal festnehmen lassen. In einigen Wochen soll er mich treffen. Der könnte dann unsere Kenntnisse vervollständigen.' 

           Koch is een en al oor en actie. We stellen een plan op, hoe hij Six moet verhoren, wat hij hem vragen zal en wat voorlopig niet. Ik zorg ervoor dat Six dat zal kunnen antwoorden waarvan Koch niet weet dat hij het met mij in de loop van deze tijd heeft laten doorsijpelen. Vooral als ik 'nee' zei, 'onbekend' liet Koch die namen gauw weer schieten. Ik echter onthield juist deze namen heel heel goed.

           En ik verleid Koch nu heel bewust tot verdere verhalen. Doe alsof ik mij bepaalde dingen ineens herinner, geen belangrijke, maar juist van die fijne details die een verstrooide intellectueel later ineens te binnen schieten.

           Ik bespreek ook, hoe men Six onopvallend kan arresteren. Opdat Schumann c.s. geen achterdocht krijgen. Koch vindt dat ik met hem in een café moet gaan zitten. Verboden voor Joden. Dus, ook strafbaar voor Six. Kochs fantasie gaat blijkbaar niet verder dan de generaals-ontmoeting bij Deyers. Ik vind een café te opvallend. Stel, dat Duitsers daar dat zien en dat er andere complotteurs zitten. Nee, het moet ergens op straat. We zoeken het motief voor een straat-arrestatie. Valt niet mee. Na lang delibereren, besluiten wij, dat eigenlijk ik gearresteerd moet worden, daar op straat, omdat de S.D, mij herkend had als een verzorger van zwarte bonnen aan onderduikers. Een opgepakte Jood had mij aangegeven. En omdat Six nu met mij liep, moet hij als verdachte mee. En dan zou ik doorslaan en vertellen dat dit nu de Six was van de generaal en dat ik de Joden, omdat alles zo lang duurde, wel moest laten onderduiken en dat ik hen wel moest verzorgen en dat deze jhr. Six nu maar moest vertellen hoe het nou met de lijst stond en met de grote Duitse initiatoren ervan. Dan had Koch hem meteen waar hij hem hebben moest en dan kon ik weer vertrekken. Ik zou dan, met de S.D., moeten laten uitlekken, dat die man voor bonnenhandel was opgepakt en dat het eigenlijk niets te betekenen had; een storm in een glas water. 

           Ook bij Koch zat ik nu een dikke drie uren voor te bereiden. Het werd een glorietijd voor Koch. Het begon concreet te worden.

 

De eerste les daar boven op zolder. We waren alleen. Ik vertelde Kotte van mijn laatste ervaringen met Koch. Met name dus, hoe de arrestatie zou plaats vinden. En nu begon ik de gang van zaken tot leven te brengen. Wat zegt Koch bij zo'n arrestatie. Wat moeten de eerste woorden van Six zijn. Hij moet verontwaardigd protesteren. En hij moet veel zekerheid tonen. Alsof het hem niet aangaat. Hij moet natuurlijk een persoonsbewijs hebben op de naam van jhr. Six. Met een deftig adres, aan een van de dure grachten of anders ergens in het Gooi of in de buurt van Doorn. En als beroep: 'commissionair', stel ik voor. Kotte grinnikt weer: 'U lijkt wel helderziend, meneer.' Maar hij wil het niet. Hij wil schilderijen-expert. Dat kon op Sottens wijzen, vrees ik. We komen overeen, dat het 'juridisch adviseur' zal zijn. Dat maakt het contact met von Schumann verklaarbaar. Het adres moet Sottens maar uitvinden. Het moet zo zijn, dat men niet zo gauw erachter kan komen hoe het wel zit. Dus een allang verlaten huis, of een verwoest huis, of een huis dat in beslag genomen is. Het werd tenslotte een adres in Denekamp, van een N.S.B.-er, die naar het Oostfront was en waarvan de familie was weggetrokken. Een vondst van Sottens.

           Six-Kotte moest de eerste keer dus verontwaardigd doen en schermen met zijn Duitse relaties. En vooral deftig en waardig blijven. Koch zou natuurlijk lekker gemaakt worden met die onbekende Duitse relaties, waarvan Koch zou menen dat hij wel goed wist wie daar zo bij waren. Intussen zouden ze misschien, heel misschien in Kottes Six-huis gaan zoeken. Misschien niet eens direct.

           Dan zou Koch gaan aandringen. Ik stelde mij voor, dat Koch in die dagen druk beraad met mij zou hebben. En dat ik hem dus dirigeren kon in de richting waarin ik Kotte-Six had voorbereid. Vooral in die dagen zou het op het goede samenspel tussen mij en Koch aankomen.

           En zo zou Six dan de naam van de generaal lozen. Als een vanzelfsprekendheid. Enfin, dat moeten we dus gaan spelen, en dan wijst het zich wel. Een volgende keer komt von Rath op de proppen. En dat alles in overeenstemming met mijn verhalen over deze lieden. 

           En zo geleidelijk aan, moest de rest dan komen. Heel langzaam, alsof het een kostbare schat is. Er moest vooral geen inflatie van gegevens komen. Koch moet elk ding met grote vreugde, als een produkt van veel list en overleg, in ontvangst nemen. Met vooral aanvullende gegevens. Zo moest Six weten, dat von Schumann eigenlijk in Augsburg woonde, getrouwd was met een bekende actrice en drie kinderen had. Six had er foto's van gezien en zou signalementen kunnen geven. Ook de beschrijving van een huis op zulk een foto. Verder had von Schumann een auto. Nummer wist Six niet. Wel het model. Zelfs de bekleding binnen en de mascotte. Enorme winsten dus voor Koch. 

           Een volgende keer komt von Rath uit de verf. Die woont nota bene in München, niet ver van de beruchte Bürgerbräukeller, had hij gezegd. En die had ook al een vrouw, en die was zelfs een keer mee. Die werkte bij een Wehrmachts-instelling, volgens Six in Brussel of Parijs. Die was vroeger secretaresse geweest bij Krupp. Ook al kinderen, idem op foto's gezien. Duitsers werken veel met familiefoto's.

           En zo groeide de hele fantasiewereld van het komplot langzamerhand op. Six is echt te goeder trouw. Gelooft in die Duitsers en de juistheid en legaliteit van zijn daden.

           Intussen zal blijken dat Six niet Six, doch Kotte heet. Dat moet vroeg of laat. Dat is een consequentie van de bureaucratie. En dan komt de draai. Hij zal toegeven dat die heren hem dat opgedwongen hebben, omdat zij voor hun koeriersdiensten liever een jonkheer hadden. Dat sloeg beter in. Maar Six zal blijven volhouden dat hij in die Duitsers geloofde. Hij meende in dienst van hen te zijn. Wat zij deden, waren hun zaken. Hoe kon Six nou ruiken dat er oplichterijen bij waren. Zij waren toch in uniform en reden in dienstauto's? Ja, nu Koch dat allemaal zei, zag Six de dingen ook anders. En dan komen geleidelijk de verhalen, die sterk de indruk wekken dat hij ongewild en ongeweten getuige is geweest van een vreemd komplot. Koch zal hem aanwijzingen geven en Six zal invullen volgens mijn aanwijzingen. Die weer dat zijn waar Koch allang op wacht. Nieuwe namen schieten Six te binnen, die Koch herkent en maar al te graag hoort. Tot zijn ontzetting en verbazing verneemt Koch nu ook, dat een aantal S.D.ers, waarvan Six dus helemaal niet weet, dat het geïnfiltreerde S.D.-ers zijn, meeknoeien met het komplot. Aan Kochs vragen zal Six moeten merken hoe ver ik met Koch ben.

           En voor het geval dat niet Koch, doch, wat zeer onwaarschijnlijk is, een andere instantie hem hoort, moet Six toch dat spel spelen. Want dat is het spel waar de Duitsers met spanning op wachten. Vooral zich niet van de wijs laten brengen en de lijn volgen. Anders ben je al heel gauw nergens. Want alles is beter, dan het heft uit handen geven. Zolang je meespeelt kan je niets gebeuren. Niet je zenuwen verliezen. Als je je eraan houdt, gaat het spel in goede orde verder. Totdat ze je in de gevangenis stoppen, omdat ze genoeg van je weten of wel totdat ze je voorstellen nu buiten mee te spelen. Nou, dat zien we dan wel.

           Ik oefende die keer al praktijk. Ik was Koch en hij Six. De man speelde fantastisch. Wat een onverschillige, brutale, ingebeelde jonker. Sprak niet eens zo gek Duits. Zelfs dat met een Haags accent.

           We besloten nog dat hij nieuw ondergoed en een nieuw pak zou dragen om wasserijmerken e.d. te ontgaan. Hij moest echt in het nieuw gestoken worden, wat in die tijd niet zo simpel was.

           Kotte reageerde prachtig met zijn antwoorden, adrem. Je kon zien dat hij ervaring had. En bovendien steeds een fijne humor, net niet zoveel dat Koch boos zou worden. En net genoeg om de gedistingeerde heer te spelen.

           Zo ging het keer op keer. Iedere week een keer of drie, soms zelfs vier keer. Kotte ging erin leven. Kwam met eigen vindingen, Verfijningen. Maar bleef buiten het spel de stomme Golem. Griezelige ogen, vond ik; net een echte Golem.

           En ik werd bang voor hem, op die donkere zolder. Het was winter, december nu. Het was geen beredeneerbare angst. Want zolang ze geen geld hadden, deden ze me niets. Nee, ik wist zelfs dat ze mij mochten. Soms, als Sottens ook verscheen, vermaakten wij ons met z'n drieën, als goede vrienden. Hoewel ze mij steeds met enig ontzag als hun meester, hun baas, zagen. Ik was tenslotte de dirigent.

           Maar ik was onberedeneerd bang. Net als wanneer je in een spookhuis zit en je voelt een koude tocht langs je waaien en je weet dat alle deuren en ramen dicht zijn. Was het de angst voor mijn eigen Golem-idee? Die Kotte was ook net een Golem. Kijk, daar loopt hij, als hij niet acteert, lomp als een mensaap, zoals je op de film een Neanderthaler ziet lopen. En die gekke, doffe ogen, dan verder dat onbeweeglijke, ondanks het lopen. Daar kwam bij, dat de legende vertelt dat de Praagse Golem op een zolder bewaard was, een leemklomp. En nu leefde die leemklomp op die oude Amsterdamse zolder. En weer hielp een Golem Joodse levens te behouden.

           Waarom dus bang? Ik leid die Golem toch? Ik schep hem toch in die rol, ik inspireer hem? Toch verdroeg ik die plek niet meer. Wat was er allemaal achter dat schot? Lagen daar misschien lijken? Gekke, koortsige verbeelding. Als het er kraakte werd ik bang. Alleen Kotte hoorde blijkbaar niets. Soms gilde ineens, dichtbij of ver weg, een vrouw. Werd ze geslagen, of vermoord? Was het wel een vrouw? Waren het misschien onderduikers? Nee, het moge vreemd zijn, ik wil die zolder niet meer. Het is er niet pluis. Al is het dan ook alleen maar in mijn verbeelding. Rillend stel ik voor de volgende keer bij mij thuis te oefenen. Ik geef Kotte alvast de reiskosten extra.

 

 

 

 

                                   EINDE EERSTE DEEL

 

1