HOOFDSTUK 40
Waar
blijft bij dit alles de Joodse illegaliteit? Ja, wat stelt men zich eigenlijk
voor bij 'de' illegaliteit. Partizanenlegers kunnen in Nederland niet
functioneren. De ruimte ontbreekt gewoonweg. Zij zouden de geharkte tuintjes
vertreden. Als je je in Nederland ergens wilt verbergen, struikel je over de
vrijende paartjes. Voor maquis ontbreekt ook het elan, naast de ruimte, ook de
Romaanse of Slavische fantasie. Overal botste je op Duitsers, of op
veldwachters, postbodes, de bus en de tram.
Ik geloof dat voor een land als Nederland vooral de collectieve wil om
niet mee te doen, veel zou kunnen verrichten. Want uit die wil zouden ook de daden
voortvloeien. Geen daden in de aard van kwajongensstreken, zoals het zinloze
doorsnijden van een kabel als het front duizenden kilometers verder ligt, doch
daden die het gehele apparaat van de onderdrukker laten stagneren. Niet erover
praten, doch overal het inzicht toepassen dat de administratie voor een moderne
staat de levensader is en dat administratie eigenlijk een spelletje is, een
spelletje na afspraak. Dan kom je er vanzelf toe anderen te helpen, die voor de
vijand een echt of denkbeeldig gevaar voorstellen. Het kunnen nu eens de
dominees zijn, of de paters, of de kunstenaars, of de provo's, dan weer de
Joden of de studenten of de zogenaamde communisten, waar je van alles onder
vangen kunt wat je te pas komt. Als je dat door hebt, dan komt de rest wel
vanzelf. Dan wordt een land onregeerbaar en de 'illegaal' is onzichtbaar.
Misschien komt dan, al naar de omstandigheden, de rest, in de vormen die de
omstandigheden zelf wel doen ontstaan.
Voorwaarde is echter deze collectieve wil, of althans de wil van een
grote minderheid. Want anders functioneert het toch. We hebben dat in Nederland
gezien, in tegenstelling tot b.v. België. De Belgen zijn geen grotere helden
dan de Nederlanders. Ik heb het er al over gehad: wat zijn eigenlijk helden.
Maar de Belgen bezaten iets wat perfecte administratie niet serieus neemt, en
daarmee was al de basis gelegd. De Walen vooral hadden dat. En vele niet-Volkse Vlamingen.
Wat nu de Joodse illegaliteit betreft, die bestond niet. De Joden
kregen geen kans speciaal illegaal te doen omdat ze al bij voorbaat, per
definitie, voor illegaal werden verklaard. Zij stonden buiten de wet, zij waren
vogelvrij, zij verkeerden in veel groter continu gevaar dan welke zich illegaal
noemende niet-Jood ook. Zij waren uitverkoren, aangewezen, om illegaal te zijn.
Ik vergeleek ze vaak met een troep partizanen, die zich ineens omringd ziet door sterk bewapende, goed georganiseerde Duitsers. Je kunt je dan overgeven, je handen omhoog steken; wetende dat je toch gefusilleerd wordt straks. Je kunt in de consternatie proberen te vlucht en eventueel nog je naaste buren meetrekken.
Zo
was ook de reactie van de Nederlandse Jodenheid. Ze konden niet anders. Zonder
Joodse Raad zouden er niet méér onderduikplaatsen gevonden zijn. Zonder Joodse
Raad kon je ook niet adverteren: onderduikers gevraagd. Waar moest je heen in
Nederland? De Joodse Raad heeft, misschien, de acties der Duitsers kunnen
vertragen. Het opstellen en administreren van de bureaucratie kost tijd. Men is
een poos gezamenlijk in het spel verdiept. Ook zonder Joodse Raad waren er al
de gele meldingskaarten, van het allereerste begin. Daar zat je toch al aan
vast. Het zou wilder, chaotischer zijn toegegaan. Anderen wellicht zouden
behouden zijn gebleven en anderen omgekomen zijn. Ik weet niet of de cijfers
veel hadden verschild. Het zou misschien reeds in Nederland wreder zijn
toegegaan. Nu werd dit 'beschaafd' uitgesteld tot achter de hekken van
Auschwitz of Sobibor. Het moorden gebeurde niet in de straten waar je woonde.
Ik wil op deze plaats geen oordeel uitspreken over de joodse Raad. Wel
wil ik vaststellen dat in een land als Nederland met een bevolking als de
Nederlandse, onder zulke omstandigheden een joodse Raad onvermijdelijk de kop
moest opsteken en zal opsteken. De Joodse Raad is een uitvloeisel van de
Nederlandse mentaliteit. In andere landen functioneerde hij anders. Ook hier durf
ik niet te zeggen: beter of slechter.
De Jood had geen kans om na de begane illegale daad in de anonimiteit
van de brave, onopvallende burger terug te keren. Hij was thuis en op straat,
ondergedoken of niet, voortdurend in levensgevaar. Voor de gekste
'overtredingen' kon hij doodstraf á la Mauthausen krijgen, en als hij alleen
maar braaf zijn legale plicht deed, dan werd hij ook opgepakt; bij razzia's of
's nachts thuis of 's morgens thuis. Hij had nooit een moment van verademing,
De Jood kon niet ambtenaar zijn en dan 'fijn saboteren', hetzij met de mond,
hetzij met de daad. Hij was geen ambtenaar, was overal 'getekend'. Moest hij in
onderduikadressen doen? Hij moest zorgen zelf weg te komen, anders ging hij
onherroepelijk naar Auschwitz.
Moest hij kabels doorsnijden? Terwijl bet front duizenden mijlen ver weg was en de ophaalploegen om de hoek stonden? Bovendien wist men dat een joodse medeplichtige bij een 'illegale daad' prompt voor honderden anderen Joden een represaille-dood kon brengen. Men had nog de Kristall-nacht na de aanslag van de Jood Grynszpan op von Rath (de peetvader van mijn von Rath) in de benen, men wist wat er op de relletjes in de jodenbuurt van Amsterdam in begin '41 was gevolgd. Zelfs als niet-Joden aanslagen pleegden werden er op de Joden represaille genomen. Ik denk o.a. aan het einde van een van mijn vrienden van vroeger, de Opperrabbijn Philip Frank in Haarlem. En viel mijn broer niet als slachtoffer van zulk een onbekende illegaal?
Om
illegaal te worden moest de Jood om te beginnen onderduiken. Want thuis werd
aan zijn bestaan al om andere redenen een einde ge maakt. En als hij
ondergedoken was, wilde men hem niet op straat hebben. Want een goed deel der
Joden schijnt als Jood op te vallen, uiterlijk. Met name in Nederland is dat
het geval. Men was al blij als de Jood beliefde binnen te blijven, en niet met
geloop zijn gastherengezin in gevaar bracht. Binnen kon hij zich eventueel
verdienstelijk maken, als zijn gastheren behalve dit gevaarlijke karwei van een
Jood in huis ook nog aan andere illegale dingen deden. Hij kon helpen krantjes
drukken of adresseren, als hij op dat gebied handigheid bezat kon hij bij
vervalsingen meewerken. Zo heeft Uriel Birnbaum, die bijzonder goed kon
tekenen, thuis stempels helpen vervaardigen.
De vraag blijft dus: hoe hadden de Joden in die jaren nog wat anders
kunnen doen dan aan zelf wegkomen denken? Hoe moesten zij de bezetter afbreuk
doen? Wat kon daar in Nederland al aan gedaan worden in de tijd dat er nog
Joden waren? Het enige waarmee zij Duitse verordeningen konden overtreden was
onderduiken of vluchten. En dan was het motief niet: de vijand saboteren, doch
puur: het
naakte leven, het zelfbehoud. En wie Joden hielp, verhaaste niet het eind van
de oorlog, saboteerde de vijand niet in die zin, doch trad puur op als
mensenredder. Redde mensen uit handen van waanzinnigen.
Ja, er waren wat jongelui waarvan de ouders in de vreemde of reeds
gedeporteerd waren. Jongelui op de Hachschara's, d.w.z. opleidingsinstellingen
voor landbouw in Palestina. Die waren al in groepsverband, leefden met elkaar
in internaten. Voor hen lag het anders. En voor zover zij er niet opvallend
Joods uit zagen, kon men van hen ook verzetsdaden verwachten. Dat is dan ook
gebeurd. Alweer niet omdat Joden grotere of kleinere helden zijn dan niet-Joden, doch alleen omdat
de omstandigheden het daar mogelijk maakten. En toch waren deze jongelui in onnoemelijk
groter gevaar dan de niet-Joodse omdat zij nergens op konden terugvallen, omdat ze toch
bleven opvallen.
Ik heb zo'n jongen meegemaakt. Gezien heb ik hem nooit, wel zijn stem
gehoord. Ik zat toen in de gevangenis en men kon door een richel in de muur,
waar de bedplanken in de muur vastzaten, met de nabuurcel praten. Natuurlijk
was dat riskant, maar dat besefte je onder die omstandigheden niet zo erg. Als
in de gang wat lawaai was, waagde je het.
Zo meldde zich mijn buurman. Hij wist evenmin wie ik was. Want hij zat in
Einzelhaft, d.w.z hij werd niet of althans niet samen met de anderen gelucht.
Hij vertelde spontaan dat hij Loevestein heette. Zoals dat slot van Hugo de
Groot. Maar hij had een zwaar Duits accent. Hij vertelde ook dat hij nog jong
was, geen ouders hier (of meer) had, en dat hij zich had aangesloten bij een
illegale groep. Hij was gepakt en er was een revolver met
patronen op hem gevonden. Hij was overtuigd de doodstraf te zullen krijgen. Nu, daar kon ik jammer genoeg ook niet aan twijfelen.
Ik vroeg hem of hij een Duitse Jood was. Zijn uitspraak wees daarop.
Ja, dat was hij, maar hij wilde van het Duits niets, maar dan ook niets, meer
weten. Daarom had hij zijn naam Löwenstein ook verhollandst. Waar Maas en Waal tesamenvloeien, daar is
het echt Hollands. Loevestein nu, was trots op de te verwachten doodstraf. Hij
was ook geestdriftig trots op het feit dat de illegale groep hem had
geaccepteerd. Dat zou in Duitsland niet het geval zijn geweest, meende hij. Hij
meende zelfs dat verschillende vrienden hem gewoon voor een Hollander hadden
gehouden en niet wisten dat hij Jood was. Ik durfde hem niet teleur te stellen
door mijn twijfel dienaangaande te uiten. Alleen zijn accent al!
Hij was het voorbeeld van een romantische 'nationalist. Wat een hoop heeft die jongen moeten verwerken in zijn leven, om als Duits-Joodse immigrantenzoon zulk een Hollandse patriot te worden, met zulk een gloedvolle pathos. Gelukkig voor hem, deze verdoving. Wij spraken toen maar over Willem van Oranje, Piet Hein en De Ruyter. Hij had ze pas leren kennen en hij zag in iedere Hollander een edelman plus een held. Met welk een ongeduld zag hij het vuurpeloton tegemoet. Hij rekende er vast op dat Holland hem nooit zou vergeten en dat later in de geschiedenisboekjes, de daden van Loevestein, door kinderen zouden worden gelezen. Hij ging er geheel in op.
Arme
Jood Löwenstein. Ik hoop dat ze je niet naar Mauthausen hebben gestuurd en dat
je inderdaad je jonge leven hier kon eindigen zoals je dat droomde. Je wilde
gewoon niet meer leven, je wilde de heldendood. Dat ze je in Holland wis
en zeker zijn vergeten, het zal je nu niet meer deren. En wie weet, komt er
toch nog eens een spannend jongens-verhaal dat deze Loevestein tot hoofdpersoon heeft. Jammer dat ik niet
meer van hem weet, anders zou ik het wel willen schrijven als rechtvaardiging
voor alles wat deze jongen heeft moeten opkroppen.
Zulke Joodse Loevesteins zijn er zeker wel meer geweest. Loslopende
jongens die nergens anders meer heen konden en die zich een ideaal aanmaten
waarvoor het nog zin had te leven en te sterven. Of hun daden veel zin hebben
gehad voor de gemeenschap? Of het hoofdzakelijk avontuur-zoeken was, soldaatje
spelen? Wie weet het. Als één mens aan hen zijn geluk of leven te danken heeft,
het zou genoeg geweest zijn. Dat de vijand in zijn oorlogvoering afbreuk zal hebben geleden door hun
activiteiten? Ik geloof haast van niet. Maar wie weet, het zou best kunnen.
Vaak dacht ik aan deze alleenstaande Joodse jongens. De ouders waren al
gedeporteerd of woonden elders en werden dan misschien dáár gedeporteerd. Ze
hadden vaak de verbindingen met het verleden doorgesneden. Hoe kon je anders
ook voortleven.
Ik denk nu ook aan Kanin. Hij was een Duits-Joodse jongeman, en hij
werkte in wat men noemde 'de Wieringermeer'. Het was oorspronkelijk bedoeld als
een opleidingscentrum voor Palestina. Kanin was een nette, beschaafde jongeman,
bovendien flink en krachtig.
Hij had kennis gemaakt met een goede vriendin van mijn vrouw, Miep van der
Ster. Ik weet nog hoe zij alle instanties afliep toen de Duitsers 'de
Wieringermeer' oppakten. Ik hobbelde mee; het was warm, heet, en ik geloof dat
mijn gezelschap haar moed gaf. Want doen kon ik niet veel. Kanin kwam vrij, met
wat anderen. Een deel dook meteen onder. Ik herinner mij nog de bespreking in
het souterrain in de Den Texstraat 1, in Amsterdam. We zaten met een tien of
twaalf van deze Duits-Joodse jongens. Wat lette hun om hun eigen weg te gaan? Geen ouders,
geen verwanten. Toch konden niet allen wegkomen. Men wist geen plaats. Zij
kregen toen werk bij de Joodse Raad. Ook Kanin. Hij heeft daar heel veel goed
werk gedaan. Waar hij kon hielp hij. Legaliteit kende hij niet zoals zovelen
die kenden. Hij smokkelde briefjes, berichten, en ik weet al niet wat. Hij
gebruikte zijn functie als dekking. Toen ik hem later vroeg onder te duiken, - hij was inmiddels met
Miep van der Ster getrouwd, - weigerde hij ronduit. Want hij wist dat hij in zijn Joodse Raad-functie velen hulp kon
bieden, hulp die beslist velen gelukkig heeft gemaakt. Hij kon niet verhinderen
dat mensen die thuis bleven opgehaald werden. Maar hij deed alles om ze in die
nieuwe levensfase de kansen te geven die er nu weer bestonden. En dat deed hij
met zulk een overgave dat je er gewoon tranen van in je ogen kreeg. En daarom wilde hij niet weg en wachtte hij rustig
tot ook hij aan de beurt kwam om naar Westerbork te vertrekken. Hij wist
wanneer ongeveer zijn beurt zou komen. In Westerbork zette hij deze
activiteiten voort. Bewust. Hij wilde ook geen Sperre. Want daarmee nam hij de
plaats van een ander in, vond hij. En hij meende in Polen ook weer nuttig te
kunnen zijn. Want dat besefte hij niet, wat er na Westerbork volgde. In de
zomer van 1943 vertrok hij met zijn vrouw, met een transport. Meerdere jongelui
gingen toen. Ik hoorde toen vertellen hoe een groep van deze jongelui zingend
naar de transporttrein ging, in wat men noemt gesloten gelederen. Zij wilden dáár ook eens de handen uit
de mouwen steken. En de commandant, Gemmeker, zou gezegd hebben: 'Ein Volk mit
solch einer Jugend kann nicht untergehen.' En hij zou gesalueerd hebben naar
deze jeugd! Zo vertelde men daar toen.
Ik denk niet dat volgens de spel-terminologie Kanin tot de Joodse illegalen
gerekend zal worden. Löwenstein wel. Ik vraag mij echter af wat menselijker is.
Kanin bleef nuchter. Aan Kanin merkte je generlei verdoving met leuzen of met wat dan ook. Hij
zag de Hollanders nuchter, idem de Duitsers. En net zo goed de Joden. Kanin
heeft aan zeer velen, alleen al door zijn opgewekte en toch ernstige houding,
gelukkige momenten kunnen bezorgen. En hij bleef tot in de dood op zijn post,
heel bewust. Toch is ook Löwenstein een fijne jongen geweest; ik weet het, al heb ik alleen maar
zijn fluisterstem gehoord. Löwenstein vind ik zieliger dan Kanin, eenzamer.
Ja, wat is dus een Joodse illegaal. Misschien is het 'mannetje van Ausderfünten' dat wel. Het verhaal is van Berlin die het van een Amsterdamse Joodse Raad-employé hoorde. Later kreeg ik het door Cohen bevestigd.
In
de Hollandse Schouwburg in Amsterdam is er op een avond, ergens in november of
december '42, weer de gewone drukte. Ausderfünten met zijn staf en een van zijn
vrouwen kijken toe. De voor verzending aangewezen Joden staan, zitten en liggen
af te wachten. Plotseling maakt zich uit deze groep een mannetje los. Hij ziet
er onbenullig uit. Brilletje, niet groot, type van een verkalkte boekhouder.
Het mannetje trekt een oud vrouwtje mee. Hij trippelt, één hand vooruitwijzend,
met de andere het vrouwtje meetrekkend, naar het midden toe, daar waar de
'groten' staan. Men wordt stil, iedereen kijkt naar die vreemde scène. Ook de
groten, de Duitsers, hebben er alle aandacht voor. Het mannetje is nu
Ausderfünten genaderd. Zijn hand wijst.
'Mutti, schau mal, Mutti, das ist nun ein echter Leutnant, ein
wirklicher Leutnant.'
Men moet weten dat Ausderfünten Hauptsturmführer was, iets wat gelijk
staat met kapitein, hoger dus dan luitenant.
Het mannetje is nu bij Ausderfünten en hij betast zijn kraag, de sterren, het
zilver en piept verheugd verder.
'Schau doch Mutti, ein wirklicher Leutnant.'
Het is een onmogelijke situatie. Men begint te lachen. Zelfs de
Duitsers lachen. Het moedertje kijkt verbijsterd naar de dichtbije grote S.S.-er.
Ausderfünten houdt het niet. Hij brult dat het mannetje met zijn moeder
eruit gesmeten moeten worden. Hij kan zich niet meer handhaven als dat mannetje
blijft. In zo'n geval kun je ook niet slaan, straffen. Het lachen maakt dat
alles onmogelijk. Want tenslotte heeft het mannetje geen kwaad gedaan; het
heeft alleen de zaak een beetje belachelijk gemaakt.
Het mannetje plus moeder worden de schouwburg uitgesmeten. Buiten zegt
hij tegen de Joodse Raad-functionarissen: 'Jetzt schnell weg. Das hat gut gesessen, dieses
Leutnant, das nimmt er noch am meisten übel.' En tot zijn moeder: 'Siehst du,
es ist gar nicht so schwer.'
Hij moet ondergedoken zijn. Berlin wist zijn naam niet meer, ook
prof. Cohen niet. Wie weet, heeft hij de oorlog overleefd. Deze man heeft
aangevoeld waar de zwakste stee is van al die gewichtigdoenerij. Hij
demonstreerde de kolder ervan. Smeken hoort tot het spel, Expositur idem, boos
worden ook. De verkleedpartij echter belachelijk maken is het enige 'echte'.
Wij hebben het nog vaak gehad over 'ein wirklicher Leutnant' als wij de
deftige administratie op de hak namen. Het werd een stopwoord. Als iemand vroeg
wie de bonnen zou brengen of wie de onderduikers naar hun plaats zou
begeleiden, dan zeiden wij: 'Ein wirklicher Leutnant' zal het doen. De niet-ingewijden dachten dan
dat we gek waren. En ze wisten niet eens dat alles gedekt werd door 'Ein
wirklicher General'.
Waarom
wil men per se Joodse illegalen hebben in Nederland? Omdat men de
gebeurtenissen van de oorlog niet goed verwerken kan? Het was ook beschamend
dat dit met mensen kon gebeuren. Beschamend voor wie? Moet de vermoorde, die
door een overmacht werd overvallen, in de steek werd gelaten door toeschouwers
die ook al niet veel vermochten te doen, zich schamen dat hij vermoord werd?
Staat het beter moordenaar te zijn? Is hier niet iets aanwezig van de opvatting dat wie hard is en sterk de juiste
is, los van zijn recht? Men wil graag aan de kant van de sterke staan, zich
identificeren met de sterke. Men wil misschien niet weten dat men machteloos
was. Typisch, dat Joden vroeger en soms ook nog zelfs nu, de grote
kracht juist vonden in de weerloosheid. Ik heb zelfs in mijn jeugd geleerd dat
dit het wonder van het overleven van het Jodendom is. Alle grote machten en
mogendheden gingen de een na de ander te gronde, soms na eeuwen; de Joden
bleven door vele duizenden
jaren bestaan. Nu al weer tweeduizend jaar zonder enig
middel van verweer, verspreid, vervolgd, vermoord. Maar tegenwoordig, met het
opkomen van het nationalisme, heeft ook de Jood geleerd zich te schamen voor
weerloosheid. God staat aan de kant van de zegevierende legioenen, leert hij.
Het is een tragische vraag, maar ik wil hem hier stellen. Wat is indrukwekkender:
het verweer, de opstand van de Joden in Warschau of het zwijgend, als lammeren
naar de slachtbank gaan van de miljoenen anderen? Ik geloof, dat de zwijgenden
een verpletterende indruk hebben gemaakt. Ik wil niet zeggen dat Warschau fout
was. Maar ik geloof dat het alleen zin krijgt met het andere als een grote
eenheid. Alléén Warschau is niet eerlijk. Alleen het andere zou niet te
verdragen zijn.
Men schaamt zich dus als Jood in Nederland dat men zich zo moest laten
grijpen. Dat doen de meeste overlevenden in de andere landen ook. Ik vraag me
af of de omgekomenen zich ook zouden schamen dat zij omgebracht zijn. En men
wil aantonen dat men óók wel kon terugslaan. Men is er trots op 'illegaal' te zijn
geweest. Of men het nu was of niet, men gelooft het nu zelf dat men het was.
Men heeft het voor zichzelf nodig omdat men het andere niet begrijpt.
Ik moet bij die pogingen om illegale strijders te vinden onder de Joden
vaak denken aan de Duitse Joden in de tijd van het opkomende nationaal-socialisme. De Duitse
helden, de toekomstige Nazi-heersers, beweerden steeds dat
de Joden laf waren geweest, zich gedrukt hadden, kortom dat zij niet
flink genoeg hadden meegedaan om Belgen, Fransen, Russen en wat dies meer zij,
om te brengen. Waarop de arme Joden met statistieken weer trachtten aan te
tonen, dat zij echt wel en masse voor het vaderland waren gesneuveld. Ik weet
nog, hoe het als een vreselijke pech werd ondervonden door de Joden, dat hun
gesneuvelden-percentage
enige decimalen onder het landsgemiddelde lag. Soms moest ik de gedachte
wegdrukken dat men spijt had dat niet nog meer jongens en mannen gesneuveld
waren, dat men binnensmonds vloekte dat Siegfried Kohn en Wilhelm Levy nog
leefden.Ter wille van de statistiek hadden zij horen om te komen. Men hanneste
met de statistieken, trachtte te bewijzen dat eigenlijk, als men leeftijden en
beroepsgroepen bekeek, de Joden zelfs een decimaal hoger lagen wat gesneuvelden
betrof. En confectionair Hirsch en Kommerzienrat Mendelsohn deden hun zaken met
wat grotere gerustheid. Men ging ook vergelijkende statistieken opstellen van
verdiende 'ijzeren kruisen', men ging zelfs de houten benen tellen. Alles, om
maar aan de Duits-nationalen, maar vooral om de Nazi's te bewijzen dat men
evengoed kon sneuvelen. Arme Loevestein-Löwenstein. Ben je daarom met een geladen revolver
gevonden?
Men behoort te sneuvelen. Hoeveel Joden kwamen om in Nederland? Een
85%? Niet genoeg? Nee, er moeten ook nog wat gesneuveld zijn als 'illegaal'.
Waarom is een Jood die blaadjes rondbracht, of die stempels maakte of
boodschappen deed, als mens van meer betekenis dan die welke stil gingen,
zonder een woord? Ik zal daarover nog moeten praten, ik heb ze meegemaakt, deze
waardigen. Het was een vreemde uitverkiezing die de Joden trof. Treft die
uitverkiezing juist hen die zo waardig kunnen gaan? Zijn de overgeblevenen niet
voor een groot deel de gewezen Joodse Raad-employés, of zij die een goed heen-komen zochten en min of
meer noodgedwongen familieleden moesten achterlaten of wel niet eens wilden
vertellen welke speciale privé-vondst zij hadden aan papieren, paspoorten, e.d.?
Ik heb later wel eens oud-ondergedokenen gevraagd mij hun verhaal te vertellen. Grote verhalen
kreeg ik soms te horen. Doch angstvallig werd vermeden over de andere familieleden
te praten. En als ik er naar vroeg, dan week men verlegen uit. Men was of men
voelde zich gedwongen hen in '42 eenvoudig te laten 'stikken . Al dan niet
vergezeld van goede wensen. Want die zijn
goedkoop.
Ik geloof niet dat wij het recht hebben te vragen naar het Joodse
aandeel in de Nederlandse illegaliteit. Het is nog onaanvaardbaarder dan de berekening van het aantal gesneuvelde
Duitse Joden in '14‑'18, alleen maar om de Nazi's te behagen of om met hen te
discussiëren. Metz, u weet, die van de schrikbrengende Oberst, was 'goed', omdat hij
half Polen had abgeholzt. Maar de stille geleerde, of de geëmotioneerde
kunstenaar, zij waren niet goed. Zij
hadden dan ook geen 'papieren'.
De vraag is überhaupt: wat is die
Nederlandse illegaliteit. Niet na de oorlog, met de mond en met de
duim, doch in de oorlog, toen men haar nodig had. En vooral in de periode
waarin men nog niet op een overwinning van de geallieerden kon rekenen. Ik
bedoel in de periode mei '42 tot januari '43. En dan belief ik zwarthandelaren
in bonnen, persoonsbewijzen en adressen daar echt niet onder te rekenen. Al
waren zij illegaal in de zin dat ze Duitse verordeningen overtraden. Dat waren
dan de slachters van zwarte schapen ook. Trouwens, ook die gingen daar later
nog prat op. Aangevuld natuurlijk met die saaie, fantasieloze Nederlandse
verbeelding. Dan zijn de Franse verhalen in ieder geval geloofwaardiger. Al
hoeven die dan ook niet alle echt te zijn gebeurd.
Waar blijft dan in deze niet eens goed bestaande Nederlandse illegaliteit
uit de periode mei '42 tot januari '43, het Joodse aandeel? Later, ja, als er
al Joden overgebleven waren, al ondergedoken waren, dan konden ze hier en daar
wel meedoen. Ik zei echter al, men zag het niet eens graag omdat Joden te veel
in de gaten liepen en de anderen daarom extra-risico's bezorgden.
Zou het voor de Joden niet beter zijn deze vreemde houding van defensie
en apologie af te leggen en te vragen: 'Wat deed de wereld eigenlijk toen dat
allemaal met ons gebeurde? Kon de wereld dat zomaar aanzien? Wat deden de
Nederlandse ambtenaren in het vrije buitenland voor de gevluchte Joden? Net zo
veel als men vóór '39 gewoon was te doen met de gevluchte Duitse Joden? En dan
is de vraag naar wat de Nederlandse illegaliteit, voorzover die in de periode
dat de Joden in nood waren al noemenswaard bestond, deed, niet eens meer zo
belangwekkend.
Maar
de overgebleven Joden moeten wel
geschokt zijn. De heer Soetendorp zei hierover eens een heel goed woord. 'Wij
hebben allen levenslang.'
Die overgebleven Joden zitten voor een zeer groot deel met de herinneringen die ze niet waar willen hebben. Zij schamen zich voor het moeten vluchten, zij schamen zich voor wat als vernedering was bedoeld, zij schamen zich dat zij vaak hun naasten in de steek moesten laten. Dit alles is niet het zich schamen voor anderen, voor de maatschappij, maar voor zichzelf. Zij schamen zich voor hun Joodse Raad-functies en willen die ook al niet waar hebben, zij schamen zich voor hun ellebogenwerk in Westerbork of in andere kampen. Ze weten dat anders anderen de ellebogen hadden gebruikt. Ik weet het niet. Het gaat niet altijd op. Die anderen hadden ook ellebogen, doch zij gebruikten ze niet, of te bedeesd.
En
daarom hebben deze overgebleven Joden heel vaak een schijnwereld opgebouwd. In
die wereld waren zij flink, waren zij helden, was de omgeving behulpzaam,
wemelde het land van illegalen, was Nederland het land van de ferme jongens en
stoere knapen. Zo á la Zwolsman en Verolme. Die wereld wil men
waar hebben, het andere is een spookachtige realiteit.
Men beseft niet dat men zich zo in een compleet gekkenhuis begeeft. De
geschiedenis zal het rechtvaardige beeld wel vinden, want tenslotte zullen er
ook mensen zijn en komen die niet zo 'levenslang' zijn gestraft. En die zullen
de spookachtige realiteit wel beschrijven. Want het was de realiteit. En het is
goed voor de mens dat hij Gods schepping ziet. Zó is de wereld, zó is de
mensheid, zo is op de beperkte schaal de Nederlander en zó is de Nederlandse
Jood.
Velen willen niet over de oorlog spreken. Men kan het niet verwerken. Zij slaan dan die
periode gewoon over. Alsof zij niet bestaan heeft of alleen als boze droom. Is
niet veeleer hun leven na de oorlog een droom, een 'levenslange'
gevangenisstraf? Men verkiest het grauw van een achtergrond boven het
veelkleurige levendige van de voorgrond. Oorlog en revolutie zouden toch de
hoogtepunten van het leven moeten zijn. Niet omdat zij zo prettig zijn, doch
alleen omdat zij óók waar zijn. De mens leeft dan hevig, geconcentreerd.
Zoals de Joden met hun complexen ten gevolge van de oorlog rondlopen,
zo lopen ook de anderen ermee rond. Omdat zij het minder heftig beleefd hebben,
zullen zij bij hen minder dominerend zijn. Natuurlijk schamen de anderen zich
ook. Men weet heel goed hoe men, tot bijna Dolle Dinsdag toe, met de Duitsers toch
wel had meegedaan. In de zin dan van het beschikbaar stellen van rust en orde,
van arbeid en energie, van de automaat die bureaucratie heet. En dat alles zit
natuurlijk niet goed. Vandaar dat Nederland na de oorlog zo per se grote
mogendheid wou zijn en dat zo grif het verhaal werd rondgestrooid van het
collectieve, grote, dappere verzet.
Zo heeft die ontmoeting Nederlandse Jood-andere Nederlander, in het grotere geheel, een
zeer speciale reactie tot gevolg gehad. En zo heeft de Nederlandse Jood, zoals
zovele in andere landen levenden Joden, zijn onverwerkte herinneringen.
Achtergelaten familie, in de steek gelaten kennissen, lekker niet vertelde
vluchtmogelijkheden, Paraguaanse passen. En de wereld heeft zich gauw weer met
Duitsland verbroederd. Men wil overal maar vergeten. Ook de Duitsers willen
vergeten. Maar het kan niet, het werkt ondergronds, hier echt illegaal. Men zit
met de ellende. Men wil zich zelf niet zien in die voorgehouden spiegel.