HOOFDSTUK 36
Ter wille van de beknoptheid heb ik hier een
kleine 70 pagina’s van het manuscript
overgeslagen. Zij behandelen de nasleep van de affaire Vingeling, plus allerlei duistere
complicaties, die alle het gevolg waren van de rivaliteit tussen de verschillende
afdelingen van de S.D. Met behulp van Koch, die zich zijn von Schumann niet wil
laten afpakken, weet Weinreb zich steeds weer te redden, maar het besef dat het
zo niet lang meer vol te houden zal zijn groeit bij hem.
Tot de nasleep van de affaire Vingeling hoorde ook de arrestatie van Hendriks, die
door de schrijver zo gedetailleerd beschreven werd, dat ik haar, om storende
onderbreking van het verhaal te vermijden, in haar geheel heb geschrapt. Hier
dus alleen even in het kort: Hendriks, wiens werkelijke naam anders luidde, was
de man die Weinreb op maandagavond om 8 uur verwachtte ter bespreking van
onderduikmogelijkheden, en die hij o.m. ook om hulp voor de Schächters wilde vragen. Deze Hendriks werd diezelfde avond, nadat hij bij
Weinreb op bezoek was geweest, gearresteerd door twee Nederlandse S.D.-ers, die Weinreb niet kende en die niet van Koch kwamen. De volgende
dag blijkt Koch ermee in zijn maag te zitten, want Hendriks had onmiddellijk
onthuld dat Weinreb zich met veel illegale activiteiten bezighield, een
onthulling die Koch, in zijn jacht op von Schumann, bijzonder ongelegen kwam.
De arrestatie was geschied op last van Schmidt, die van Vingeling de tip gekregen moet
hebben. (V. had van Schächter iets opgevangen).
Weinreb houdt vol dat Hendriks uitsluitend bij hem op bezoek komt om over
economie te praten, maar wijst Koch er tegelijk op dat hij in zijn speuren naar
von Schumann onvermijdelijk in contact moet komen met mensen die in illegale
zaken zijn verwikkeld. Gelukkig lukt het Hendriks al na een paar dagen uit
Windekind te ontsnappen en dank
zij een door Uriël Birnbaum vervaardigd persoonsbewijs, onder te duiken.
Weinreb betreurt het grootscheepse doorslaan en vindt de ontsnapping vreemd. Tegelijkertijd
bereiken hem via Kester en Birnbaum geruchten dat Hendriks hem ervan verdenkt hem bij de S.D.
aangegeven te hebben. Daar Hendriks' onthullingen voor Weinreb zeer belastend
waren en bovendien de hele 'Helenastraat' en dus ook Weinrebs schoonzusje Lily,
van Hendriks afhingen is het Weinreb een volslagen raadsel hoe hij zoiets zelfs
maar kan opperen. Koch denkt het zijne van Weinrebs uitvluchten, maar omdat de
jacht op von Schumann voorlopig voor moet gaan, zal hij Weinreb de rekening pas
in een veel later stadium presenteren.
Met het geschrapte stuk zijn twee figuren verdwenen, die ter wille van
respectievelijk de nagedachtenis en de statistiek behouden moeten
blijven. Het zijn de
heer Rehorst en de ene goede agent, die Weinrebs pad kruiste. R.R.
Ook Rehorst kwam naar mij toe. Laat ik echter eerst eens iets over die Rehorst vertellen. Rehorst
was de Oranje-Mof. Al veel eerder, in 1941 al, had ik kennis met hem gemaakt. Rehorst was een
in Nederland al sedert langer wonende Duitser. En Rehorst schaamde zich diep voor het gedrag van de Duitsers.
Hij schaamde zich omdat hij een behoorlijk mens was. Rehorst wilde
zich volkomen met de Nederlanders identificeren, juist wegens dat Duitse
gedrag. Hij vond het rot om ineens geclassificeerd te worden onder het begrip
'Duitser'. Voor de oorlog had hij dat niet zo gevoeld. Maar toen zijn volk Nederland
bezette en hier niet bepaald met vreugde werd ontvangen, schaamde Rehorst zich
diep. Daarom introduceerde hij voor zich de naam Oranje-Mof. En steeds vertelde
hij hoe
erg de Moffen waren en hoe echt-Nederlands hij voelde en dacht. Dat was ook weer niet zo. Rehorst was een goed
mens; hij dacht als een goe, rechtschapen Duitser, die het niet verwerken kon dat Nazi's mogelijk waren en
die zich daarom als Duitser ontzettend schaamde.
Rehorst moest, evenals de andere Rijks-Duitsers, in Duitse militaire dienst. Hij vond dat
ontzettend. Hij verscheen toen ook in Duits militair uniform bij ons. Vertelde
dat hij dienst kon doen op het Plein, in een van de Duitse militaire bureaus,
in een nogal lage rang. Arme,
flinke Rehorst. Hij heeft enorm veel
voor onderduikers gedaan in zijn behoefte om meer dan gewoon goed te maken wat de Nazi's aan
kwaad aanrichtten. Via Birnbaum hoorde ik nog regelmatig over hem. Vlak voor de
bevrijding werd hij door de
Duitsers gegrepen en in een tuin in Amersfoort doodgeschoten. Deze man heeft
echt heel veel goedgemaakt. Het was niet nodig geweest om die reden. Rehorst hoefde niet goed te maken wat andere Duitsers
aan kwaad deden. Zoals er geen collectieve schuld is, zo is het ook niet nodig
dat men goed maakt wat een volk kwaad doet. Het is genoeg als men goed wil
doen, zelf, omdat men niet anders kan. Gewoon uit mededogen. En Rehorst heeft
goedgemaakt wat de mens in het algemeen aan het bederven is, Duitser of niet. Ik denk
haast dat hij zijn gefusilleerd worden als een laatste onderstreping beschouwde
van het feit dat hij de Oranje-Mof was.
Opgepakt door Haagse politie,
weet Weinreb de agenten op het politie-bureau te
bewegen Koch op te bellen. Deze geeft onmiddellijk opdracht Weinreb naar hem toe te sturen. Met een 'Opdonderen, en zorg dat je er meteen heen gaat,' wordt Weinreb naar Windekind gestuurd.
Ik vertrok. Liep in de richting van het Harstenhoekplein om zo thuis te komen. Na een goede
honderd meter merk ik dat iemand mij per fiets volgt. Het is een agent. Hij
stapt nu bij mij af. Zou die kerel mij naar Windekind willen brengen?
'Meneer, als ik u was ging ik er niet heen. Als u naar huis gaat en u neemt uw vrouw en
kinderen dan dek ik wel jullie
aftocht. Hebt u iets waar
u heen kunt?'
Wel allemachtig. Nou heb je eindelijk eens iemand die je wil helpen,
met alle risico's vandien, en nou kun je die hulp niet aannemen.
Hoe vertel je hem dat nu. Ik kan moeilijk vertellen van Schumann en van het komplot.
Ik kan hem niet vertellen van de vele onderduikers, de gesperden in Westerbork.
Dat is te duizelingwekkend, te ingewikkeld.
'Heel veel dank. Maar krijgt u geen last met uw collega's? Omdat u zo ineens
wegging.'
'Nee, ze hebben mij gestuurd om u te volgen. Maar ik ken u wel, nog van toen u
een jongen was. Wat een tijden, meneer. En dat je collega's nou zó worden. Zowat allemaal,
je kunt er niet één meer vertrouwen. Maar als u nou wegwil, dan zeg ik dat ik u in het
donker ben kwijt geraakt, dat ik steeds maar gezocht heb en dan zorgen we wel dat u meteen ergens
heen kunt. Hebt u een adres?
'Ik dank u echt bijzonder. En ik zie uw bedoeling al als de daad. Maar ik hoef echt
niet weg. Ik ben heel goed beschermd, door de Joodse Raad en door die lijst
waarvan u misschien wel gehoord hebt.'
'Maar die heren uit Amsterdam hadden echt een arrestatiebevel. Dat is heus menens.'
'Ja,
dat weet ik wel. Maar wegens die lijst en zo ben ik weer veilig. Daarom belde die
meneer Koch uit Windekind ook op, want die heeft daar weer mee te maken.'
'Sjonge, sjonge, wat een wereld. Meneer, als ik u was, ging ik er
liever toch maar vandoor. Ik ken uw vrouw ook nog goed, het hele gezin. Het is zonde als
je je laat pakken. Vertrouw die schooiers niet.'
De man begon waarachtig te huilen, te snikken. Hij herinnerde zich de Joodse
vrijdagavonden, noemde namen van velen die er al niet meer waren en van anderen die
er nog waren. Ik moest hem beloven echt goed op mezelf te passen. En hij wenste mij nog de
extra-bescherming van de hemel toe.
Geen maand later heb ik vaak aan deze agent moeten denken en heb ik mij vele harde
verwijten gemaakt omdat ik toen niet echt
was gaan onderduiken. Dan was dat alles niet over mij gekomen.
Maar ik kon niet onderduiken.
Dat was eenvoudig door de druk der omstandigheden onmogelijk. Ik had niet meer met
mijzelf kunnen verder leven als ik toen was ondergedoken, de ondergedokenen, en
de mensen die dank zij de Weinreb-Sperre in Westerbork blijven mochten, had laten barsten, en
daardoor 'behouden' was gebleven.