HOOFDSTUK17
Soms komt er in het mensenleven, zo ineens, terwijl men gezond en jong is, een grote, onverwachte slag. Een verkeersongeluk, een plotselinge ernstige ziekte, een gevaarlijke operatie. En dan' wordt men uit de sfeer van gezapige geleidelijkheid geschud, ineens met beide benen in een andere realiteit gezet, met de dood geconfronteerd. Dan is het in begin augustus al ineens midden september.
Zo zat ik op een zonnige dinsdagmiddag in de achterkamer, alleen. Ik bekeek een aantal brieven en een telegram. Het laatste uit Westerbork weer, met een dorre opsomming van weer vijf namen, met geboortedata. Ik had er twee mannen onder ontdekt die ik 'jong en sterk' vond. 'Dus drie nieuwe gevallen,' dacht ik.
De brieven hadden betrekking op mensen ergens in het land die aantoonden dat zij persés emigreren moesten, eerder dan anderen, omdat zij niets anders meer hadden om op te bouwen. En dan was er, meen ik, nog een briefje uit Westerbork, van iemand die schreef dat hij in de kampleiding zat en niettemin toch wilde emigreren. Ik dacht, dat het misschien wel goed zou zijn, zo iemand op te nemen. Die kon wel van nut zijn in het kamp, dacht ik 'politiek'. 'Te vriend houden zo iemand,' had ik juist besloten.
In de voorkamer, de suitedeuren waren dichtgeschoven, zaten Mielek en Kerz, hij sprak met iemand en zij tikte. Zeker was hij iemand aan het 'inlichtingen geven'. Ik had een lijst opgesteld van mee te nemen goederen, so sober als maar mogelijk. Verder mocht er niets mee en verder was er 'niets bekend'. Niettemin wilden de mensen het toch weten. Ik had de gegevens juist zo sober opgesteld opdat men niet aan het inkopen zou gaan, aan het hamsteren, opdat men dus vooral juist niet actief zou zijn. Ik had alles uitgesteld tot 'later'.
Toch bleef men komen. Men meende dat Mielek meer wist, dat men misschien, door veel en aanhoudend vragen, wel geheimen aan hem zou ontlokken. En, het wordt vervelend met die herhaling, men had echt niets anders meer te doen. Deze mensen waren in het algemeen niet gewend te lezen of te studeren. Zij waren gewend om zaken te doen, te praten over inkoop en verkoop, zij waren nu verveeld.
Mieleks stem ging monotoon. Hij had een wat hoge stem, en hij praatte alsof hij verongelijkt was, hij bewees steeds in zijn praten zijn recht en zijn gelijk. In de hal zaten wat mensen te wachten. Ik hoorde ze gedempt praten. In de buurt van de voordeur stond Haussmann om onnodige bezoekers te overtuigen dat ze beter konden weggaan, dat het hun alleen maar tijd kostte.
Laat ik hiernaast eens een schetsje geven van dat huis aan de Hasseltsestraat. Er zou nog zoveel daar gebeuren.
De schuifdeur gaat open, Mielek staat in de deur en zegt:
'Zeg, Freek, daar is Schumann, ik geloof samen met Fischer.'
Vanuit de huiskamer zag ik inderdaad door de ramen van de studeerkamer, waar dus Mielek met de bezoeker had gezeten, een auto voor de deur staan en ik zag uit de auto nogal omslachtig enige geüniformde Duitsers stappen.
Nu, Schumann kon het niet zijn. Net zo min als Wodan. Fischer, dat kon, en dat zou beslist niet zo mooi zijn. Wat wist hij?
Maar in eerste instantie dacht ik dat die auto voor de bovenburen was. Boven ons woonde nl. o.a. de familie Vlaskamp; zij was een Duitse en zij had al vaker Duits geüniformeerd bezoek gekregen. De uitstappenden keken nogal zoekend rond, naar huisnummers blijkbaar, en zij keken ook naar boven. Ik liep naar de voorkamer en zag dat er inderdaad twee geüniformeerde Duitsers op straat stonden, beiden met nogal veel zilver, met mooie grote petten. Ik had geen idee nog van rangen, doch kreeg wel de indruk dat het hogere officieren moesten zijn. De een leek wel tegen de zestig, de ander scheen omstreeks dertig, vijfendertig te zijn. Er was ook een chauffeur bij, eveneens in uniform, met duidelijk minder zilver. Deze chauffeur stond er nu bij en praatte en wees.
Nee, dat moest wel voor boven zijn. De heren maakten beslist geen haast, ze praatten, lachten wat. Zo komt men niemand arresteren. Nee, die moesten boven zijn.
Ze kwamen nu het hek in. De chauffeur stapte weer in de auto. Ik wilde weer mijn kamer ingaan, en toen... toen ging onze bel.
Wel allemachtig! Maar misschien toch een vergissing. Mielek danste nerveus om me heen. 'Da's Schumann, nietwaar? Het is een generaal, dat zie ik. En die ander is natuurlijk Fischer. Nu gaan ze samenwerken. Een historisch ogenblik.'
Arme Mielek. Wist hij veel.
'Ken jij dan Fischer, dat je weet dat hij het is'?
Welnee, hoe moet ik hem kennen. Maar wie zou het anders moeten zijn? Of is het de adjudant van Schumann? Toe, zeg eens wat? Wat moet er nu gebeuren? Zal ik de kamer maar uitgaan of neem je ze in de achterkamer?'
Intussen was de voordeur geopend. Door Haussmann. Ik hoorde krakende Duitse stemmen en ik hoorde duidelijk, heel duidelijk mijn naam noemen. 0, hoe hoor je dat dan duidelijk. Dat was dus het begin van het doodvonnis.
Haussmann zwiepte door de tochtdeur, ik hoorde de deur piepen. Ik was intussen naar de hal gegaan, waar de wachtenden van hun stoelen opstonden. Ze voelden de spanning, de emotie, en keken vragend van de een naar de ander.
Mielek fluisterde geagiteerd gewichtig: 'General von Schumann met Fischer of met een adjudant. Hoog bezoek. Jullie allemaal kabinet en keuken in, de slaapkamer in. Verdwijn uit de hal. Het past niet, zo'n menigte'.
Geschuifel en geren begon. Schumann! Wat een belevenis voor die mensen. Nu zagen ze hem echt, in levenden lijve.
Sommigen schoven in hun zenuwachtigheid de achterkamer binnen, waar ik gewerkt had. Haussmann zag mij staan en zei, hijgend, bijna zonder stem: 'Geweldig, zeg, enorm, Schumann! Ga jij naar hem toe, hij vraagt naar jou! Een sprookje gewoon. De generaal op visite.'
Wat moest ik doen? Weglopen? Waarheen? En dan al die anderen? Nee, die anderen moesten juist weg. Ik zou de Duitsers wel aan de praat houden en intussen kon alles ervandoor. Dus snel handelen nu. Ik kon die Duitsers niet laten wachten. Wat netjes eigenlijk, dat ze zo doodgewoon blijven staan en dat ze niet tierend naar binnen rennen. Geraffineerde duivels!
Alles speelde zich natuurlijk in seconden af. Het ging juist overrompelend vlug.
Ik ging door de tochtdeur naar het voorhalletje. Daar stonden ze, hoog, rechtop.
'Herr Doctor Weinreb'?
De oudere vroeg het. '
Ja, bitte'?
'Könnten wir Sie einen Moment sprechen?
'Wollen Sie bitte weiter kommen'?
Ik hield de tochtdeur voor ze open. De hal was nu werkelijk ontruimd. Alleen een paar stoelen stonden er nog onordelijk in het rond. Het was zelfs doodstil in huis. Natuurlijk luisterde iedereen naar ieder woord, ademloos. De generaal was er eindelijk!
Op goed geluk ging ik de voorkamer maar binnen. Geweldig, ook die was leeg. Alleen juffrouw Kerz talmde opzettelijk met de hoes van de schrijfmachine. Zij wilde natuurlijk wat kunnen vertellen. Want mij vond men te gesloten. Geen wonder.
De voorkamer was het meest representatieve vertrek. Beide wanden vol boeken. Een mooi zitje bij het raam. Een werktafel, met allerlei paperassen, een klein tafeltje met de schrijfmachine. Vast kleed.
'Setzen Sie sich bitte'
Ik wees op het zitje. De heren hadden hun petten op de ronde tafel voor het zitje gelegd en namen tegenover elkander plaats, mij de driezitsbank overlatende.
'Einen Moment noch bitte.' Ze zaten nu toch en ik wilde de kans waarnemen dat mejuffrouw Kerz er nog was. Ik wenkte haar naar de deur. Ze had niet veel zin. Ze bleef er natuurlijk liever bij. Maar dat ging in geen geval. Bovendien, ze kon nu zorgen dat alles het huis uitging. Met wat hoffelijk zacht geweld schoof ik haar de gang in en fluisterde:
'Zorg dat die volksvergadering hier het huis uitkomt. Maar niet allemaal tegelijk, want dat valt dan op. Loos ze met twee of drie iedere paar minuten. Ik wil niet dat de bezoekers merken dat hier steeds zo'n menigte rondhangt. En laat Mielek ook maar naar huis gaan. Ik stuur hem wel bericht.'
Ik dacht, dat als ik dadelijk meegenomen werd, Mielek en de anderen wel gauw genoeg zouden horen wat er gebeurd was en dan zou wel miemand meer naar m'besmette' huis komen.
Gelukkig, realiseerde ik mij tussendoor, is er niets in huis aan papieren. Alleen die onontcijferbare aantekeningen onder de grond. Die vinden ze misschien niet eens.
Kerz stond nu met mij in de hal. Het kon me niets schelen wat die twee Duitsers ervan dachten, dat ik ze alleen liet zitten. Ze konden mij door de opengebleven deur overigens heel goed zien en ze hoorden me natuurlijk ook fluisteren. Netjes van ze, dat ze me nog de kans gaven Maatregelen te nemen. Of is het huis toch al omsingeld? Is alles toch al hopeloos?
Ik voelde hun blikken en ik voelde ook hun gespannen ongeduld. Ze zouden het mij wel betaald zetten straks. Toch nam ik de gelegenheid waar en vervolgde gejaagd:
'Ook mijn vrouw en kinderen, Lily (het schoonzusje) en opa konden misschien beter wat gaan wandelen. Dan kan ik ze zeggen dat er niemand is om ze met eten of drinken te bedienen. En opa, met z'n baard, zou misschien hun ergernis opwekken.'
'Uw vrouw zag ik net al met de kinderwagen uitgaan en Lily is met de twee meisjes uit. Laat u opa maar zitten. Ik zal wel wat te drinken brengen en ik vraag wel wat ze lusten.'
Dat leek me een goed idee. Dan bleef tenminste iemand in huis en ik was meteen verantwoord voor mijn geagiteerde gesmoes met Kerz. Dus draaide ik me weer om naar de kamer en vroeg onschuldig: 'Ich überlege gerade mit dem Fräulein mit was wir Sie bewirten können. Sie wollen gewiss doch eine Erfrischung? Meine Frau ist leider nicht zu hause aber das Fräulein kann Ihnen alles machen was Sie wünschen.'
De oudere wenkte af. 'Bemühen Sie sich nur nicht. Aber zum trinken würden wir gerne was haben. Geben Sie nur was Sie gerade im Hause haben.'
Gelukkig. Weer een kans voor wat voortgezet fluisteren. Ik herhaalde nog uitdrukkelijk dat alles weg moest en dat Kerz zelf maar moest blijven. Het kon goed zijn dat er een getuige was voor mijn wegvoeren. En men zou haar misschien niets doen. Zij zou zich er met haar Duitse mondje en met haar smile wel uitredden. Als ze maar niet te lang in de kamer bleef rondhangen met het uitdelen van de dronk.
Ik zat weer binnen. In de hal hoorde ik gedempt gefluister. Goed zo, er kwam dus actie. Men zou het huis wel ontruimen. Aan Kerz was dat wel toevertrouwd. En ze vond het natuurlijk veel te gewichtig dat zij aangewezen was als enige getuige voor dat historische bezoek. Dat zou ze even fijn in Scheveningen en in Den Haag kunnen vertellen. Wie vindt zoiets niet een belevenis? En daar zat ik nu. Ik geloof dat ik nog een verontschuldiging mompelde voor het korte oponthoud. Maar ook dat had niet meer dan wat seconden geduurd. Men kan niet zo snel schrijven of zelfs maar lezen over die seconden.
Ik meende dat de oudere, de hogere, nu zelfs wat geërgerd keek. Hij zette zich wat rechter en begon krakend, met een wat hese stem, zoals van hardnekkige rokers:
'Ja, es tut mir leid, aber ich kann nichts dafür; ich hätte Ihnen sonst meinen Besuch angesagt. Aber bis diese verdammten Mistviecher in Bewegung kommen. Na, nun sind wir eben unangemeldet hier. Ich hoffe dass wir nicht stören.'
Grappig is hij ook nog. Ineens ontdekte ik een nieuwe eigenschap bij mij. Nu alles verloren was, werd ik zo rustig als nog nooit. Geen spanning meer, ik voelde dat ik nu rustig en scherp kon denken, juist zonder dat emotionele dat mij anders vaak zo lastig, druk, onevenwichtig maakte. Ik voelde mij ongekend fris en helder. Het was toch afgelopen; de eerste stap in de eeuwigheid was gedaan. De belangen kregen andere cijfers.
Ik maakte een handbeweging die moest beduiden dat het niets gaf en dat het me niets kon schelen.
'Also, ich habe mich noch nicht vorgestellt, ich bin Oberst Raufenstein (zo iets staat mij bij, de naam drong als in een droom tot mij door en ik was ook helemaal niet benieuwd naar de naam. Wie interesseert zich voor hoe zo'n beul heet) und das ist mein Adjudant, Herr Oberleutnant...' (weet ik helemaal niet meer. Alleen de rangen klonken mij duidelijk in mijn oren).
Ik knikte en voelde me steeds meer wakker worden. Tijd winnen, dacht ik, tot alles het huis uit is. Opa is dan niet meer te redden. Die zou het trouwens niet begrijpen en hij zou weigeren het huis uit te gaan. Dat waren dus de laatste ogenblikken thuis. Stralend weer. Vakantie. Ja, de anderen hadden doodgewoon vakantie. Ik zou niemand meer terugzien. Ook mijn vrouw en kinderen niet. Niet eens afscheid had ik kunnen nemen. Weggerukt, heet dat. Dat het nu al half september zou zijn had ik niet gedacht. Zo voelt iemand zich zeker als hij op z'n veertigste jaar hoort dat hij moet sterven. Het werd te snel half september.
Daar startte de Oberst dan zijn verhoor. Zijn wenkbrauwen waren wat gefronst. Zijn linkerbeen, over het rechter geslagen, schommelde heen en weer. Ik zag voor het eerst de mooi gepoetste laarzen, glimmend. Zij raakten bijna het tafeltje.
'Sie sind also der Weinreb von der Devisen-emigration'?
'Jawohl.' Ik wist niet of ik 'Herr Oberst' moest zeggen. Misschien zou dat uit mijn Joodse mond beledigend zijn. Ik herinnerde mij vaag dat een Jood die titels niet mocht noemen, dat er dan meteen geslagen werd. Jawohl alleen vond ik ook wel onbeschoft, dus zei ik het zachtjes, wat timide. Maar toch klaar wakker en zelf helemaal niet timide.
'Sie sind Jude'?
Aber gewiss.' Ik wees op mijn jasje en ontdekte tot mijn schrik dat ik een jasje zonder ster aanhad. Dat mocht thuis wel, maar het kon nu met in kwade zin worden uitgelegd.
Men scheen het niet te merken.
'Das Sie als Jude so etwas bekommnen haben ist doch wohl ganz interessant'.
'Ja, so ist es nun einmal'.
'Ihre Volksgenossen staunen auch wohl. Es ist auch fast unglaublich'.
Ik maakte een vage beweging met mijn hoofd, haalde even vaag mijn schouders op.
'Jedenfalls, ich, glaube ganz bestimmt dass Sie der einzige Fall sind im ganzen Reich und in allen besetzten Gebieten'.
'Vielleicht, ich kan das nicht beurteilen'.
'Und der General Schumann hält sehr von Ihnen, er setzt ganz auf Sie in dieser Devisensache'.
Wat een getreiter. Hij wil natuurlijk horen of ik het waag in zijn bijzijn een Duitse generaal te betrekken in een zaak van mijn 'volksgenoten'. Toch kon ik het niet laten die generaal nog éénmaal in mijn mond te nemen. Het was toch al half september.
'Sie kennen also General von Schumann? Herbert Joachim von Schumann? Aus Berlin? Vom Oberkommando der Wehrmacht'?
Er kome nu wat komen moet.
'Aber gewiss, ich habe noch vorige Woche mit ihm geplaudert. Eben über Sie und er hat mir gesagt dass er sehr viel auf Sie setzt'.
'So, und das hat er gesagt'?
'Ja, denken Sie mal, Sie bringen dem Reich doch einen ganzen Haufen Devisen ein. Man rechnet in Berlin sehr mit Ihnen'.
Nou, als die man met me wil spelen, laat ik dan maar meespelen. Daarmee win ik alleen maar tijd. Hij wist dus alles en spotte er nu wat mee.
'Ich hoffe dass ich nicht enttäuschen werde mit diesen Devisen'.
'Aber wo, der Schumann weiss schon verdammt recht mit wem er so etwas aufsetzt. Wenn der auf Ihnen hält, dann ist was an der Sache'.
'Der Herbert Joachim von Schumann?' Ik voelde tot mijn, schrik te veel ironie in mijn vraag. Niet te ver gaan, waarschuwde ik mijzelf.
'Na, ja, er wird wohl Herbert Joachim heissen. Wir kennen ihn natürlich nur als den General von Schumann.'
Verdraaid nog aan toe! Zou er werkelijk een von Schumann in Berlijn bestaan? En zou die ook aan mijn bestaan geloven? Door anderen, ondergeschikten, hem gesuggereerd? Wie weet. Bureaucratie is tot alles in staat. Misschien gelooft die ineens opgedoken Schumann via Joodse Raad en Fischer wel in zijn eigen niet-bestaande deviezen-emigratie!
Maar nee, niet op hol slaan. Dat bestaat natuurlijk niet. Deze Oberst zit met me te spelen. Tracht mij mijn formele bekentenis tijdens dat spel te ontfutselen. En waarom zou ik niet toegeven? Zou men mij toch niet in ieder geval naar Mauthausen brengen? Als iedereen intussen maar het huis uitkomt en Kerz ziet dat ik meegenomen word.
'Es freut mich also dass Ihr General so vieles auf mich setzt. Ich dachte nur ob Sie wohl denselben Schumann meinen. Es gibt vielleicht mehrere.'
'Nein, ich sage Ihnen doch dass wir uns über Sie unterhalten haben. Dann mudas doch derselbe sein. Nur wussten wir nicht dass Sie Jude sind. Wir dachten Sie wären Arier und Sie behandelten die Sache im Auftrage des Generals von Schumann mit den Juden. Das wunderte uns eben, als wir hier alle diese Juden antrafen. Auf der Strassen schon fielen diese Juden auf. Also Sie sind selber auch Jude. Das macht die ganze Angelegenheit viel einfacher. Dann können wir doch gleich zur Sache kommen.'
De adjudant deed nu voor het eerst zijn mond open. Een intellectuele stem. Zeker een Herr Doktor. Zijig. Doktor Philosophie stelde ik vast.
'Ja, wenn wir das gewusst hätten. Wir dachten schon, was tun alle diese Juden hier. Der Herr Oberst war schon ein wenig aufgebracht darüber. Sie verstehen, wir können doch nicht so einfach in ein Judenhaus zu Besuch kommen, in unserer Uniform, öffentlich. Da sind wir eben hereingefallen.'
'Ja, diese Mistviecher wissen auch gar nichts. Die Informationen taugen einen Dreck. Ich sagte schon, der Name Weinreb klingt so komisch, das muss ein Jud sein. Und da sagen diese Armleuchter es sei ein volksdeutscher Name, aus Siebenbürgen oder so was. Aber schon gut, wir sind nun mal hier, dann müssen wir zu Ende kommen. Wie ich schon sagte, es macht die Sache einfacher.'
Ik snapte niet goed meer waar ze heen wilden. Ik was zichtbaar de draad kwijt. Hadden ze gedacht dat die Wehrmachts-zwendelaar een Ariër was, een Volksdeutscher? Ja, dan werd het vanzelf simpeler als ik Jood was. Dan zou de S.D. het overnemen. Die kerels waren dus zo netjes omdat ze dachten dat ik Ariër was en de Joden, die ze gezien hadden, Haussmann, Mielek, Kerz, en wie weet wie nog meer tijdens hun entree, hadden hen eerst geërgerd en daarna, na mijn verschijning, waren ze op de gedachte gekomen dat ik zelf dus ook Jood kon zijn. Enfin, voor mij veranderde er niets.
'Also zur Sache,' kraakte de Oberst nu. Zijn verhaal deed mij steeds meer duizelen. Het leek wel een Umwertung aller Werte. De Oberst wist nl. niet meer of minder, dan dat General von Schumann hem heel beslist een dienst, een kleine dienst, zou willen bewijzen. Dat hij zich daarvoor niet direct tot von Schumann wendde, kwam omdat hij de weg der toegewezen instanties wilde volgen. Daar hield men bij de Wehrmacht van. En daar ik door Schumann was aangewezen om Joden in te schrijven voor die deviezen-emigratie, zou Schumann het afkeuren als hij, de Oberst, zich voor Joden direct tot hem zou wenden. Maar, Schumann zou natuurlijk direct akkoord gaan als ik hem, natuurlijk in strikt vertrouwen, persoonlijk, en zonder dat er natuurlijk een woord van op welk papier ook kwam te staan, zou meedelen dat hij, de Oberst so-und-so, dat geval had 'befürwortet'. Ik moest maar eens horen wat voor bijzonder geval dat wel was.
De Oberst bezat een ver aangetrouwd familielid, 'Leider ein Jude, aber ein Prima-Mensch.' Ik moest goed begrijpen, het was een heel ver familielid, de echtgenoot van een verre nicht. 'Aber was kann man machen'?
Om dat familielid nu ging het. Die moest mee emigreren. En Schumann zou hem zeker opnemen als ik hem uiteenzette, niet alleen dat de Oberst hem aanbeval, maar bovendien vertelde wie en wat dat familielid wel was.
'Stellen Sie sich vor, der Mann stand nach dem vorigen Krieg auf der Kriegsverbrecherliste! Er hat halb Polen abgeholzt. Ja, diese Polen. Natürlich ist er von der Wehrmacht in Schutz genommen worden. Der Reichspräsident, der Hindenburg, hat ihn öfters zu sich eingeladen. Seine Frau ist also eine Arierin, eine treue Deutsche Gattin, das versteht sich, sie ist also meine Verwandtin. Damals, als sie heirateten, war der vorige Krieg noch nicht da.'
Deze verre aangetrouwde Kriegsverbrecherliste-Jude wilde nu toch liever de Schutz van de Wehrmacht inruilen tegen emigratie. De Oberst gaf hem niet ongelijk. 'Die Rasernei der jungen Garde geht manchmal zu weit. Dus, hij vond het veiliger dat deze aangetrouwde Jood tijdig in het buitenland zat. En half fluisterend, vertrouwelijk naar mij overgebogen, liet hij me weten dat het ook voor hem, de Oberst, beter was als dat zwarte schaap, die Jood, uit de Duitse circulatie verdween. 'Sie verstehen ja, Karriere, man will ja auch mal General werden. Die Erkundigungen über die Sippe sind recht tiefgehend. Wenn ich da beweisen kann dass ich diesen Neffe nach dem Ausland abgeschoben habe, dass ich keinerlei Verbindungen mehr mit ihm habe, würde mir das nur zum Guten angerechnet werden. Schliesslich habe ich dann einen hereingeschlichenen Juden gegen Devisen für Kriegsführung eingetauscht. Das könnte nur gut sein. Und wenn der Kerl da bleibt, und es passiert ihm was, dann fängt er gleich zu meckern an über seinen Oberst. Sie verstehen also. Auch der General Schumann wird das sofort verstehen wenn Sie ihm das so auseinander setzen.'
Het verhaal had mij doen duizelen. Ineens was ik van gevangene begunstiger geworden. De Oberst kwam met een verzoek tot mij. Het was wat te veel om ineens te verwerken. Ik had tijdens zijn mededelingen wat automatisch 'Na ja, selbstverständlich' geknikt en wat onverstaanbaars gegromd. Maar de Oberst liet zich toch niet onderbreken. Zijn adjudant zat maar steeds ijverig te knikken bij alles wat de Oberst zei. Dat stond zeker in het dienstreglement voor adjudanten.
De Oberst vroeg mij nu aan het einde van zijn relaas of ik niet 'beim General von Schumann untertänigst' kon aanvragen of dat verre geïnfiltreerde familielid met de trein meekon, zo snel mogelijk. 'Sie verstehen, ein Kriegsverbrecher aus dem vorigen Krieg,' en met een brede armzwaai weer: 'Halb Polen hat er abgeholzt, dokumentarisch nach zu weisen. Legen Sie das nur seiner Exzellenz vor, dann wird es ohne weiteres eingewilligt. Der Mann ist selbstverständlich sternbefreit. Und eine deutsche Frau aus bester Familie! Das uns so etwas passiert!'
De man heette Metz en woonde in de Mesdagstraat in Den Haag; Hij zou nog gaarne persoonlijk bij mij komen 'vorsprechen um alle Formalitäten zu erledigen.'
Na al die spanning, na de zekerheid van mijn arrestatie, van het plotselinge intreden van half september, na die geagiteerde ontruiming van het huis, kwam deze smekende Oberst als een dergelijke anticlimax, was deze knikkende koeiig kijkende adjudant zo koddig, dat ik me haast niet meer inhouden kon.
Met een 'Verzeihen Sie einen Moment, ich muss mal nachsehen ob das geht,' wilde ik mij uit de kamer verwijderen. Doch dat 'nachsehen ob es geht' werkte averechts. De Oberst sprong nu op en zei met pathos: 'Wenn Sie nur wollen geht es bestimmt. Sie beweisen mir damit einen grossen Dienst. Ich würde das niemals vergessen.' Hij stelde zich tussen mij en de deur op. Ik corrigeerde mezelf en zei dat ik slechts wilde nakijken hoe ik dat het beste kon aanpakken gezien de reeds vastgestelde rangnummers, dat ik juist de Oberst volkomen ter wille wilde zijn en dus meteen hem wilde vertellen wat zijn 'Schützling' (ik vermeed opzettelijk de verwantschap te herhalen) nu moest ondernemen.
Nu kon ik dan de kamer verlaten. In de keuken een wanhopige juffrouw Kerz. Ze kon niets vinden aan drinkbaars behalve kraanwater. Geen surrogaat van wat dan ook. Ze wist niet waar mijn vrouw het had opgeborgen.
'Wat zullen ze wel zeggen als ik niets breng', huilde zij bijna.
Ik wist nog wat wijn te staan. Wijn, mij speciaal gebracht om op de Sabbath de Kiddush te kunnen maken. Ik vond een halve fles en besloot die op te offeren. Kerz was ineens weer in de wolken. Een vrouw is soms gauw getroost. Zelf rommelde ik wat in de kast in de achterkamer en ik kwam tegelijk met juffrouw Kerz de kamer weer binnen. Zij feestelijk met een blad met de fles en drie glazen, ik erachter met een gewichtige map, vol statistische tabellen over waarschijnlijk de conjunctuur in Nederlands Indië in 1938. De heren sprongen op voor juffrouw Kerz, die van schrik bijna alles liet vallen. Ze monsterden de fles als kenners. Het was een oude fles van De Beer uit Amsterdam. Ik liet ze drinken en roerde zelf de wijn niet aan. Ze merkten het niet eens. Ze roemden als heren de wijn. 'Die Juden haben doch alles, sogar Palätina-Wein während des Krieges. Na sag mal. Alter Jahrgang. So was haben wir noch nicht getrunken'.
Kerz begon weer in de kamer te weifelen. Ik dronk niet , deed alsof. Ik vertelde dat juffrouw Kerz uit Berlijn was en al spoedig werden Berlijnse herinneringen opgehaald.
Tenslotte verdween juffrouw Kerz, na herhaalde gebaren mijnerzijds, de lege fles en de glazen meenemend. De stemming was wat losser geworden. Ik wees vaag op de map op mijn knieën en zei dat ik had nagekeken en dat ik mijnerzijds mijn uiterste best zou doen om zijn verre familielid, zijn verre aangetrouwde familielid Metz, bij Schumann aan te bevelen. Metz moest dezer dagen maar eens zelf verschijnen. Het leek mij goed zulk een 'relatie' goed te behandelen. Men kon nooit weten.
De heren stonden op, groot weer, fors. De petten waren weer opgezet. Metz zou komen. Ik kon niet nalaten te zeggen dat ik Schumann de persoonlijke groeten van de Oberst zou overbrengen. Ik wist niet eens zijn naam meer, die had ik in mijn opwinding maar half verstaan had. Hij deed mij aan een Duitse burcht langs de Rijn denken, zoiets als Raufenstein, maar het kan ook Rauhenstein of Raufenberg geweest zijn. Doch nu ik mij zo zegevierend zeker voelde, met de Oberst als onderdanige gunstverzoeker, kwam er boosaardige spot boven. Ik wilde eens zien hoe hij zou reageren als ik voorstelde zijn groeten over te brengen aan de niet-bestaande Schumann, waarvan hij het niet-bestaanbare feit had verteld dat hij hem persoonlijk kende.
De Oberst werd nu zichtbaar verlegen. Niet iedereen kan spelen met een niet-bestaande generaal.
'Ich hoffe dass der General sich meiner noch erinnern wird. Solch ein hohes Tier sieht ja hundert Offiziere, jeden Tag wohl.'
Ik liet het erbij. De heren dankten weer zeer correct. Zij boden zelfs "wederdiensten aan, als ik aan iets behoefte had. Ik meende bescheiden op de wijn te mogen wijzen welke aantoonde dat ik van alles toch wel kon krijgen. Men lachte.
Ik liet de heren lachend en pratend uit. Sterloos tot aan hun auto. Wie zou mij nu wat durven doen? Ik voelde allerlei buren kijken. Wij bogen nogmaals, de heren salueerden. Juffrouw Kerz keek door het raam. Uit het andere raam in de kinderkamer, keek Mielek. Die was dus rustig gebleven. De nieuwsgierigheid had het gewonnen van mijn opdracht om meteen te vertrekken. Binnen zag ik ineens dat ook verscheidene anderen stiekem waren gebleven. Er heerste grote opwinding. Was dat nu Schumann? 'Nee,' zei ik, 'een kennis van Schumann.' En dat was niet eens zo'n erge leugen. Had de Oberst dat immers niet zelf gezegd?
Wat kwam hij doen? Dat kon ik niet vertellen, zei ik. Wie zou geloofd hebben dat de Oberst een gunst kwam vragen? De werkelijkheid is vaak nog veel fantastischer dan datgene wat men zelf als fantasie meent te kunnen aandienen. Schumann geloofde men wel. Deze smekende Oberst zou niemand geslikt hebben. De Oberst die om een plaats voor een familielid kwam vragen!