HOOFDSTUK13

Behalve de vraag wanneer men nu eindelijk eens zou moeten betalen voor die administratiekosten van deze zaak, hinderde mij ook een reeds snel opgekomen vraag, wanneer men eigenlijk gekeurd zou worden. Men wist mij te vertellen dat voor iedere emigratie, ook vóór de oorlog, keuring nodig was geweest. Of men nu naar Afrika emigreerde of naar Palestina, men moest gekeurd worden. En nu, in oorlogstijd, met allerlei besmettelijke ziekten in de bezette gebieden, met de vele gewonden, zou men zeker niemand elders toelaten indien hij niet was gekeurd. Men kon toch t.b.c. hebben, het zou zeker moeten worden onderzocht.

Ik antwoordde dan altijd dat er zeker wel keuring zou plaats vinden, doch dat dit eerst in het eindstadium nodig was. Nee, zei men, men kon nooit papieren van A in orde maken als A toch b.v. afgekeurd zou worden. Dan moest men A ervoor afschrijven en B ervoor in de plaats zetten. Dus voordat men aan papieren begon moest men weten voor wie die papieren waren klaar te maken. En daar men nu al invulformulieren had gekregen, pasfoto's had ingeleverd, nu zelfs ook al die administratiekosten had betaald, betekende het dat de personen gefixeerd waren. En als nu voor de verkeerde, d.w.z. later toch af te keuren personen alles werd klaar gemaakt, dan betekende dat onnodig en dus gevaarlijk tijdverlies aan het einde. Want dan moesten ineens weer voor nieuwe personen alle papieren worden klaargemaakt. Dan moest de hele club wachten op de afhandeling van de nieuwe personen. En ik kende die Duitsers toch, ik wist hoe lang alles bij ze duurde. Hoe alles over Berlijn moest lopen. Ik zou dus vaart moeten maken met die keuringen, ik zou moeten vragen aan Berlijn wanneer dat zou plaats vinden.

Ik zag vreselijk op tegen deze keuringen. Want als ik aan de mensen zou zeggen: 'Goed dan, laat je door je huisarts een bewijs geven dat je gezond bent, niet aan besmettelijke ziekte lijdt, etc.', dan kon er van alles gebeuren. Want er waren natuurlijk artsen - en ik wist nooit van tevoren wie dat zou zijn, - die heel erg legaal, super-legaal, Joodse Raad-legaal, zouden menen te moeten handelen. Die zouden zeggen dat zij aan één of andere snuiter Weinreb geen bewijzen over gezondheid en ziekte van patiënten zouden overhandigen. Zij gaven zulke verklaringen alleen af aan medische instanties. Dus als het hier een emigratie betrof, via Berlijn lopende, via de Wehrmacht, goed, dan gaven zij die verklaringen af aan de medische dienst van het Oberkommando van de Wehrmacht in Berlijn, of aan de Wehrmacht in Den Haag, ter doorzending naar Berlijn, of aan het een of andere ministerie in Den Haag dat het dan wel verder zou behandelen.

Zoals herhaaldelijk gebeurde in die tijd, kon ik de particuliere vragers meestal wel terugdringen, doch moest ik wijken voor de druk van de Joodse Raad. Want juist in die tijd dus, toen weer door de omstandigheden de aandrang zo groot werd, waren er een paar actievelingen die meenden de Joodse Raad om advies te moeten vragen over die keuringen. Of die wel wisten wanneer dat zou plaats vinden, überhaupt of die iets meer konden vertellen over de stand van deze zaak. De Joodse Raad werd door nagenoeg iedereen, - hoe dat later ook werd geloochend en zelfs omgekeerd voorgesteld, - in die tijd gezien als het representatieve orgaan voor de Joodse bevolking. Men kon er zich ook moeilijk aan onttrekken, want de Joodse Raad bemoeide zich met iedereen en met alles, de Joodse Raad beschouwde zich als de legale publiekrechtelijke vertegenwoordiging van de Joden. En wie iets wilde weten over kwesties Joden aangaande, informeerde bij de Joodse Raad. Zo was ook Adler bij de Joodse Raad gekomen voor de aangelegenheid van de administratiekosten. En zo kwamen verschillende mensen bij de Joodse Raad vragen of die kon vertellen wanneer die keuringen nu eindelijk verwacht konden worden. Immers, en dan volgde de hierboven reeds beschreven redenering, als alle documenten klaar werden gemaakt voor personen die misschien toch weer zouden worden afgekeurd, was men kostbare plaatsen kwijt, of kostbare tijd.

Edersheim vertelde mij later, hoe men 'rücksichtslos' vroeg, zeurde, met ellebogen werkte, over anderen roddelde, alleen maar om een ander van zijn plaats te stoten. Die en die zou zeker afgekeurd worden, hij had t.b.c., en ik had hem opgenomen. Als de Joodse Raad nu kon zorgen dat ik die keuringen versnelde, dan zou die t.b.-patiënt geschrapt worden en dan kon deze aanvrager zelf in zijn plaats komen. Of de Joodse Raad dat er niet bij mij kon doordrukken. En dat was slechts één geval. Edersheim herinnerde er zich verscheidene. Niet alleen ziektegevallen trachtte men eruit te dringen. Hoe vaak kwam men niet bij mij, mij nog niet kennende, met roddelverhalen over anderen, opdat ik die ander zou 'schrappen'. Het was al de concentratiekamp-maatschappij waar het ook vaak onderling ging op leven en dood. En is het in dat wat wij de 'gewone' maatschappij noemen, veel anders? Kortom dus, angst maakte de mensen nog harder, nog meer ontoerekenbaar dan zij al 'normaal' zijn. Op roddelverhalen reageerde ik, zoals steeds en zoals ook nu nog, met zacht vermaan eerst en dan met tentoongestelde ongeïnteresseerdheid. Wie mij al wat kende, stopte dus. Doch ging dan vaak zijn gesprekken met mijn medewerkers voortzetten, hopende daar een gewilliger oor te vinden. En ook tot de Joodse Raad drong men door, menende dat de Joodse Raad 'wel wat over mij te zeggen zou hebben'.

De Joodse Raad kon mij natuurlijk niet dwingen keuringen te houden. Wel echter informeerde nu ook de Joodse Raad wanneer de keuringen zouden plaats vinden om de aanvragers die bij hen kwamen te kunnen antwoorden. Ik schrok danig van die vraag. Want ik vreesde dat de Joodse Raad weer, zoals vorige keren, de S.D. op de hoogte zou stellen van de drang om gekeurd te worden en dat de S.D. eventueel dat op zich zou willen gaan nemen. De S.D. zou b.v. de Joodse Raad kunnen opdragen dat dan maar te doen, met het gevolg dat ik dus toch 'Unterlagen' zou moeten verschaffen. Men ziet wat een onverwachte zorgen ik kreeg!

Voordat ik nog zelf wist hoe ik het allemaal regelen zou, haastte ik mij daarom naar de Joodse Raad in Den Haag, om daar, zogenaamd als bijzaak, ook even te laten weten dat de keuring binnenkort zou beginnen, dat daarvoor al nauwkeurige instructies uit 'Berlijn' binnen waren. Welk een angsten, welk een angsten. Ik herinner mij hoe ik van al de emotie der laatste weken plotseling duizelig werd, hoe men mij daar angstig wat water gaf. Eén der aanwezigen, misschien wel een arts, ik weet het niet, zei dat ik op moest passen voor een hartaanval. Ik zag eruit, zei hij, als iemand die op het punt is een hartaanval te krijgen. Ik schoof het, mij nauwelijks nog kunnende wakker houden, op de warmte en de vermoeienissen. Met knikkende knieën begaf ik mij van de Joodse Raad huiswaarts.

Doch ik wist nu, hoe dan ook, voor die keuringen te moeten zorgen. Rust ging niet, het kon eenvoudig niet.

Ik wist dat een goede kennis van mij, een mejuffrouw Groen, arts was geworden en dat zij haar praktijk in Den Haag aan de Statenlaan had. Ik kende haar uit de N.Z.S.O. Zij had in Leiden gestudeerd, doch wij hadden elkander op bijeenkomsten vaak ontmoet. Bovendien was zij enige tijd bevriend geweest met een collega-econoom, een jaargenoot van mij, een zekere Hiegentlich. Het ging weliswaar uit tussen hen, doch wij bleven elkander, ook na de studie, nog vaak ontmoeten. Zij was de dochter, meen ik, van een notaris Groen uit Schiedam.

Zij was gelukkig thuis. Ik vertelde haar dat ik opdracht had uit Berlijn om de ingeschrevenen te laten keuren. Het ging erom of zij normaal gezond waren, niet tot last zouden vallen van anderen als zij eens in een ander land zouden wonen. Zij moesten ook geen besmettelijke ziekten hebben.

Er kwam een wel heel vreemde reactie van haar. Zij wilde 'niet opvallen'. Zij meende dat, als de Joden zich nu héél rustig zouden gedragen, men hen met rust zou laten. Zij had alleen een praktijk voor Joden, voor een paar patiënten maar, en voor de rest wilde zij overal 'buiten blijven'. Men moest haar vooral niet in Berlijn kennen, noch in Den Haag, noch bij de Joodse Raad.

Het leek mij moeilijk haar om te prat, En ik wilde ook niet. Misschien zou haar onopvallendheid haar nog wel redden, dacht ik. Laat haar met rust!

Nu ik toch met haar bezig ben, moet ik voor een enkele flits wat in de tijd vooruitschieten. Ik liet haar dus met rust en we scheidden als goede vrienden.

Toen zij een tijd later, geen twee maanden daarna meen ik, in gevaar was en ik, - daar kom ik nog wel op, - via de Joodse Raad wist welke straten de volgende dag zouden worden 'opgehaald' voor wegzending naar 'het Oosten', ging ik langs de mensen in die straten die ik kende, vaak ook niet kende en alleen wist te wonen. Ik vertelde dan dat zij de volgende dag zo goed als zeker zouden worden opgehaald, dat ik hun dus aanraadde daar de consequenties uit te trekken, dat ik, als zij geen weg wisten waarheen te gaan, hen eventueel tijdelijk kon helpen, dat kon ik toen warempel al - dat ik hun dus een adres kon geven en eventueel papieren, althans de mogelijkheid om die papieren te verkrijgen. Zo rende ik een tien à vijftien personen af. Mijn helpers bewerkten dan anderen. Ik kom daarop nog terug.

Zo ging ik ook naar mejuffrouw Groen, die met haar ouders in een mooi herenhuis aan de Statenlaan woonde. Ik vertelde het haar en bood haar de blanco persoonsbewijzen aan, plus een adres. Eventueel tijdelijk bij ons thuis, om even rustiger uit te kijken. Dat deden wij vaker.

Zij ging even bij haar ouders die ik niet eens te zien kreeg, vragen. En zij kwam terug met de mededeling dat zij niets wilden doen tegen welke overheid dan ook. Als de Duitsers hen wilden ophalen dan was de schuld geheel en al bij de Duitsers. Zij zouden niets ondernemen tegen welke verordening ook. Dan waren zij in hun recht.

Ik begreep het niet zo goed met mijn ongeordende on-notarisachtige brein. Dus begon ik te discussiëren, te overtuigen. Nee, ze bleven erbij. Zij was mij dankbaar voor de mededeling. Nu konden zij zich wat beter voorbereiden. Maar zij zouden zeker niets illegaals ondernemen. De Duitsers waren illegaal!

Toch was ik onder de indruk. De hele nacht heb ik erover liggen denken. Mielek Kanner, aan wie ik het vertelde, - hij kende haar ook, - zei dat alles misschien list van haar was, dat zij natuurlijk allang zelf alles klaar hadden voor onderduiken. Zulke vermogende mensen!

Ik informeerde daarom enige dagen later bij de Joodse Raad naar deze familie. Nee hoor, zij waren opgehaald en al 'door'.

Dat was dus het meisje Groen. Ik dacht na het mislukte keuringsbezoek nog even aan de mannelijke dokter Groen. Doch ik vreesde dat hij wel 'nadere orders' zou willen hebben, van de Joodse Raad, of van de Wehrmacht. Nee, een normale dokter zou niet gaan. Ik moest een speciaal geval zien te verzinnen.

En daar schoot mij ineens een 'speciaal geval' te binnen. Het is toch goed als je vele mensen kent. Want enige tijd eerder had één der secretaressen van het Economisch Raadgevend Bureau, een mejuffrouw Pieck, mij eens gevraagd of ik geen relaties wist die een neef van haar, nog niet helemaal klaar met zijn medische studie, maar wel zo goed als klaar, zouden kunnen helpen door hem b.v. in dienst te nemen als arts in een bedrijf, of die hem behulpzaam zouden kunnen zijn bij het inrichten van een praktijk. Ik wist zulke relaties niet, had nog wel een paar telefoontjes eraan gespendeerd, doch het was vergeefs. Deze man zou een aardige bijverdienste kunnen krijgen als hij keurde en hij zou zich wel aan mijn aanwijzingen houden. Hij was nog net geen arts, lag dus niet overhoop met administratie op dat gebied en hij zou het geld goed kunnen gebruiken als steun voor het inrichten van een praktijk. Direct nam ik nu contact met haar op en zij beloofde haar neef zo snel mogelijk met mij in verbinding te brengen.

Reeds de volgende dag kwam hij. Zijn naam was Vierling, geen Jood natuurlijk. Hij maakte geen bijzonder daadkrachtige indruk. Een wat stille man, een wat povere verschijning. Haast sjofel, Inderdaad, ik begreep dat hij geldgebrek had. Waarschijnlijk had hij een moeilijke studietijd achter de rug, met de laatste beschikbare financiële middelen. Het wat armoedige uiterlijk gaf hem iets onbetrouwbaars. Hij had zijn vrouw meegebracht. Ook geen bepaald elegante verschijning. Zij bleek verpleegster te zijn. Beiden waren al wat ouder; ik schatte omstreeks veertig. Zeker laat begonnen met de studie. Zeker vaak moeten onderbreken door gebrek aan middelen. Hij studeerde in Utrecht een woonde in Huis ter Heide.

Met hem ging het niet moeilijk. Het was 'ja meneer', 'zeker meneer', voor en na. Hij moest maar oppervlakkig keuren zei ik. Moest maar afgaan op de beantwoording der vragen en voor de rest een vluchtig onderzoek. Ik wilde niet veel tijd aan dat alles laten besteden. Het bleef hoe dan ook riskant. Het moest snel, heel snel, voorbij zijn. Ik vroeg hem daarom geen complicaties te veroorzaken en dus iedereen zo mogelijk goed te keuren.

Zijn vrouw zou hem assisteren. Er werden enige adressen gekozen waar de keuringen zouden plaats vinden. Niet bij mij thuis, dat ging eenvoudig niet. Wij kozen een adres in Scheveningen, in de Bossestraat en twee in Den Haag, aan de Weteringkade en aan het Oranjeplein. Ik verdeelde de 300 in vele groepen, zodat per keer overal slechts enkelen zouden komen. Vierling moest per keuring f 10,- rekenen. Een gratis keuring zouden de mensen weer niet vertrouwen. Het geld hield Vierling, die overigens alles serieus deed en die niet anders wist dan dat het echte keuringen betrof, waarmee hij, op mijn gezag, best wat soepel mocht zijn. Hij vond het dan ook niet nodig ook maar één persoon af te keuren. Ondanks het geroddel over t.b., over kanker en hartkwalen. Mochten de betreffenden het hebben gehad, Vierling heeft het bij zijn vluchtige onderzoek in ieder geval niet kunnen constateren. Men begrijpt dat ik door al deze zelfstandige acties van diverse ingeschrevenen, zowel in verband met de betalingsdrang van administratie kosten als in verband met de keuringen, niet alleen danig gebelgd wast doch ook angstig. Want waar zou men nog meer heen gaan? Zouden sommigen niet via een 'knappe, relatievolle' advocaat de Wehrmacht raadplegen over allerlei zaken deze Schumann betreffende of zelfs de S.D.? Zouden sommige brutale legalen er niet zelf eens heenstappen, zelfverzekerd en al? Wat besprak men niet met anderen?

Ik had weliswaar iedereen afzonderlijk op het hart gedrukt niet te praten, omdat ieder gerucht in zulk een gevaarlijke tijd als wij toen leefden, het einde van allen zou kunnen betekenen, ik wist al dat men zich er niet aan stoorde zodra men dacht dat eigenbelang meebracht er wel over te spreken. Ik had mijn verzoek vaak herhaald, bijna smekend. Ik had gezegd dat men het aan zichzelf te wijten zou hebben als alles eens vastliep door het vele gepraat. Ik had uiteengezet hoe de S.D. blij zou zijn de Wehrmacht een Joden-hulp-zaak uit handen te slaan. Ik had uitgelegd dat de S.D. niet graag had dat er drukte was met Joden, dat men dus in zijn eigen belang zijn mond moest houden. Ik had ook verteld waarom men de Joodse Raad erbuiten moest houden, nl. omdat de Joodse Raad verplicht was de S.D. van alle gebeurtenissen op de hoogte te houden.

Maar men praatte toch. Niet om het geheel te bederven. Daar wilde men wel voor oppassen. Doch men praatte omdat men meende dat ik het niet snel genoeg deed en niet goed genoeg. Misschien was ik wel niet bekwaam genoeg. Tenslotte had ik geen ervaring in onderhandelingen met Duitsers. Dat had de Joodse Raad wel. En men praatte ook als men meende dat zijn eigen positie bedreigd werd door anderen of wanneer men anderen verdringen wilde om zelf die plaats in te nemen.

Als ik soms door al dat geklets mijn rust verloor en besluiten wilde alles er maar bij neer te gooien, omdat de mensen zulk zelfzuchtig gemeen tuig waren, dan kalmeerde ik mij met te denken: ze weten niet wat ze doen, ze zijn diep ongelukkig, ze zijn gek gemaakt, ze zijn in paniek. Hoe kun je dan deze mensen meten met de maatstaven van een gezapige, tevreden, burgerlijke maatschappij.

Maar toch wilde ik nu eens zelf zien en horen wat deze mensen allemaal zeiden als ik er niet bij was, als zij zich onbespied waanden. En ik construeerde nu welbewust een situatie waar ik dat zou kunnen doen. Ik gebruikte daartoe dkeuringen van de heer Vierling.

Aan de mensen vertelde ik, dat zij nu gekeurd gingen worden. Er was door Berlijn een arts aangewezen, een Nederlandse, niet-joodse arts. Ik nam aan, zo zei ik, dat als Berlijn een arts aanwees, deze niet bepaald anti-Duits zou zijn. Het kon dus best een halve N.S.B.-er zijn. Daarom zou het goed zijn vooral tegenover hem zijn mond te houden. ieder woord kon te veel zijn. Men moest antwoord geven op alle vragen, naar waarheid, doch verder niets zelf vragen of zeggen. De arts zou alleen kwesties de gezondheid betreffende vragen, dus men kon op dat punt alles kwijt wat men wilde. Ik raadde aan niet met ziekte te koop te lopen, zoals bij het Gewestelijk Arbeidsbureau, waar men afgekeurd wilde worden. Men moest juist het tegendeel doen. En ieder verder gesprek vooral niet entameren!

Iedereen knikte begrijpend. Men zou wel wijzer wezen. Die vent zou niets van hen horen. Niettemin waarschuwde ik nogmaals, dreigde met de vinger.

Aan Vierling zei ik, dat Berlijn wilde dat ik wat het vragen-onderdeel betrof, getuige was van het onderzoek. Het verdere medische ging mij niet aan. Om nu de mensen niet te verontrusten of zenuwachtig te maken met mijn aanwezigheid, zou ik, samen met mejuffrouw Pieck, in een aangrenzende kamer zitten, onzichtbaar voor de mensen, doch daar de deur open zou staan, zou ik alles kunnen horen. Dan kon ik dus hun antwoorden vernemen en zelf op een formulier mee-aantekenen. Tegenwoordig zou men zoiets hebben kunnen klaarspelen met een tape. Die waren er toen echter nog niet.

Ik wilde nu dus eens horen wat de gesprekken waren die deze mensen hielden met iemand waarvan zij dachten dat hij 'verbindingen met Berlijn' had. Of zij inderdaad, ondanks mijn dringende en herhaalde waarschuwingen, toch te veel praatten, gevaarlijk praatten. Een gewaarschuwd man telt voor twee. Natuurlijk hadden de gekeurden geen idee dat ik meeluisterde. Als steekproef nam ik het Oranjeplein.

Inderdaad hielden de meesten zich aan mijn aanwijzingen. Zij antwoordden ter zake, wat zenuwachtig soms, vrijmoedig een andere keer.

Doch de uitzonderingen deden mij vaak de haren te berge rijzen als ik dacht dat deze mensen ook in andere gevallen zich aan niets zouden houden, dat zij 'rücksichtslos' op hun eigen doel zouden afgaan. Ik besloot deze types apart in de gaten te houden.

Ik wil een kleine staalkaart geven van vragen of mededelingen van de gekeurden.

'Weet u wanneer de emigratie zal plaats vinden?'

Vierling was door mij geïnstrueerd voor alle mogelijke vragen. Hoewel ik niet voorzien kon dat er ook vragen kwamen die zelfs mijn stoutste verbeelding te boven gingen. Ik zei het al: mensen in gevaar! Of waren het alleen maar puur slechte mensen?

Vierling antwoordde op zulk een vraag met: 'Dat duurt nog wel even. Voor zover ik weet niet vóór het einde van het jaar. Maar ik weet het verder ook niet.'

'Zou er iets met geld aan te doen zijn? Wij zijn bereid wat extra te betalen. Dat hoeft die meneer Weinreb niet te weten. U kunt ook wat krijgen als u ons de weg wijst.'

Daar Vierling mij als mede-luisteraar wist, kreeg hij niet eens de kans corrupt te doen. Hij antwoordde:

'Ik kan daar echt niets aan doen. U zult geduldig moeten wachten.' 'Ach wat, wij weten wel dat bij de Duitsers alles met geld te krijgen is. U kunt zeker mee-verdienen. Probeert u het maar. Hier hebt u mijn adres. Wij doen er toch geen kwaad mee? U hebt de verbindingen, u kunt er uw voordeel mee doen.'

Of men vroeg: 'Door welke instantie precies bent u nu gestuurd?' 'U weet toch dat het via de Wehrmacht loopt?'

'Ja, maar van welk onderdeel? Van welk bureau bent u?' 'Dat kan ik niet zeggen.'

Een andere vraag, welke mij met schrik sloeg: 'De Wehrmacht is tegen de S.D. nietwaar?'

'Dat is niet in het algemeen waar.'

'Maar de S.D. mag toch niets weten van deze zaak?' 'Dat gaat mij niets aan.'

'Als u mij vraagt, zou het veel beter zijn als de S.D. er wel mee te maken had. Dan ging het veel vlugger.'

Enkele keren vroeg men:

'Wat denkt u van de oorlog?'

'Daar kunnen we beter niet over spreken! 'U luistert toch wel naar de radio?'

'U weet toch dat men daar niet over spreken mag?'

Ergerlijk was vooral dat ook hier enkelen probeerden anderen afgekeurd te krijgen. Toen het niet lukte dreigde één meneer zelfs mij, dat hij het zou melden dat een zieke was goedgekeurd. Want hij had nog gezonde familie die mee kon. Ik was niet eerlijk geweest. Ik moest hevig terugdreigen en hem bang maken. Want hij was echt in staat om legaal naar een of andere instantie te lopen met de mededeling dat ik niet eerlijk liet keuren. Ik merkte later dat die zgn. zieke iemand was waarmee hij al een oude vete had. Alleen uit angst voor mijn dreigementen, - ik zei dat ik hem dan resoluut zou schrappen, - heeft hij de zijne niet uitgevoerd.

Doch dit waren gelukkig de uitzonderingen. Ik schat dat ca. 10% onbehoorlijk was, althans zich abnormaal gedroeg. Maar dat was al gevaarlijk genoeg. Steeds dreigde mij onheil door acties van deze mensen. Het waren bovendien meest de actievelingen, de zich extra-slim voelenden, de mensen met een meerderwaardigheidscomplex. Ik riep ze nog eens apart bij me, zei niets van mijn mede-luisteraarschap, doch zei dat de dokter mij dat alles had verteld, vroeg hun waarom zij dat nu hadden gedaan, ik dreigde hen met schrappen, doch voelde meteen het gevaar ervan, daar zij dan juist extra-gevaarlijk zouden worden. Sommigen loochenden brutaal, scholden Vierling voor een vuile N.S.B.-er en mij voor een naïeveling, die zulk een verrader geloofde. Anderen trachtten zich slim eruit te praten. Doch slechts een enkeling toonde berouw.

 

 

1