HOOFDSTUK
107
Ik
wil nu het verhaal van Hertha Mohr doen. Dat verhaal laat mij niet los en ik
geloof dat het goed is het te vertellen. Ik moet toch al, om wille van de
ruimte, zovele zaken eenvoudig weglaten; maar dit moet geweten worden.
Op een van mijn ontvangstdagen komt
een meisje binnen; klein, donker type, met een in intelligent gezicht. Zij zegt
dat zij mij al kent en wel... uit de Westerborkse gevangenis. Toen ik daar die
nacht van de 19de op de 20ste oktober had doorgebracht, was zij er ook geweest
en zij had mij in de gang zien lopen toen de marechaussee mij naar mijn cel
bracht. Mijn naam was in Westerbork, al door de eerste lijst, zeer bekend en
toen zij dus hoorde dat dat die Weinreb nou was, had zij speciaal op mij gelet.
Zij vertelde nu, waarom zij in de
gevangenis was geweest en waarom zij mij nu opzocht. Want, zei ze, zij had
dringend mijn hulp nodig, zij was in groot gevaar. Zij sprak slecht en moeilijk
Nederlands, zodat ik haar zei, rustig Duits met mij te spreken. Haar verhaal was,
dat zij al met haar ouders vanaf vóór de oorlog in Westerbork zat. Zij was secretaresse
geweest van de eerste commandant van Westerbork, t.w. de Nederlandse kapitein
Scholl. Dat was dus nog in de betrekkelijk goede dagen, voordat de Duitsers
Westerbork gingen gebruiken als 'Durchgangslager' voor Polen. Door de nieuwe
situatie, sedert de zomer van '42 dus, was er een grote Joodse registratie
opgezet om al het komende te verwerken; en de nieuwe, nu Duitse commandanten,
die elkaar opvolgden, hadden liever geen Joodse secretaresse. En het nieuwe,
grote Joodse apparaat, dat nu ten dele werd ingesteld, ten dele zichzelf
installeerde, nam Hertha Mohr ook niet over, omdat zij, door haar functie bij
de vorige commandant, te veel van hen en van het hele kamp was te weten
gekomen. In zo'n betrekkelijk kleine, geïsoleerde gemeenschap, komen vaak
wrijvingen voor, men vindt een uitlaat voor de gebonden energie in allerlei
gekonkel en in corruptie, en dat alles moest juffrouw Mohr als
secretaresse van de commandant wel aanhoren en aanzien. Met de regimewijziging
in Westerbork in '42, liet men haar dan ook naar een onbelangrijke post
verdwijnen. Zij was blij, dat zij een baantje had, als 'alte Kampinsassin' had
zij betrekkelijk weinig angst voor op transport gaan, en het leven ging rustig
verder.
Nu was er in oktober ruzie ontstaan
tussen twee der nieuwe Westerbork-groten, een overigens niet eens belangrijke
ruzie. Het ging over competenties bij bepaald werk i.v.m. projecten voor de
Duitse Wehrmacht. En toen had een der betrokkenen de ander verweten dat die zich
al had rijk-gestolen in het kamp tijdens bet regime-Scholl en hij noemde als getuige
daarvoor Hertha Mohr. De beschuldiger was een 'nieuwe', een Hollander, en hij
kon het niet uit eigen wetenschap vertellen, hij was destijds nog thuis en wist
misschien nauwelijks van het bestaan van Westerbork. De aangeklaagde was boos,
uiteraard, en liep naar de Joodse kampleiding. Die maakte korte metten; de
Hollander werd op het matje geroepen, verwees weer naar Hertha Mohr; ook die
werd geroepen en toen bleek, dat de man haar niet eens kende, maar alweer van
anderen had gehoord dat Hertha Mohr, als ingewijde destijds, dat eens gezegd
zou hebben. Hij wist niet meer welke anderen. Hertha Mohr heeft toen, het was
nog alles een intern-Joodse aangelegenheid, wat onvoorzichtig gezegd, dat ieder
der aanwezigen toch wist dat in zo'n kamp corruptie heerste, dat bepaalde
mensen extra veel verdienden, dat dat natuurlijk vanaf de eerste dag zo was
geweest, dat zij echter nooit over deze dingen expliciet sprak, omdat iedereen
het toch al wist en iedereen het als een realiteit erkende. Van die bepaalde
Duits-Joodse Dienstleiter had zij nooit iets gezegd en zij wist niet eens iets
naders van hem.
Er werd snel, ter plaatse, recht
gedaan. De Hollander ging met het eerstvolgende transport, het zal dus dat van
19 oktober of van 16 november zijn geweest, als S-geval mee. Kwaadspreken mocht
niet en een Hollandse Jood irriteerde de Duitse Joden toch al. De man kreeg
geen kans op verweer, laat staan beroep. En Hertha Mohr ging, omdat zij gezegd
had, dat iedereen toch al wist dat er in Westerbork vanaf het begin corruptie
e.d. heerste, naar de gevangenis en zij zou eveneens als S-geval op transport
moeten. Idem idem geen recht op verweer of beroep; daar had men geen tijd voor
en zulke schandalen moesten gauw de kop ingedrukt worden; er moesten
voorbeelden worden gesteld. In Westerbork was geen sprake van corruptie, van
zich verrijken!
Omdat Hertha Mohr echter tot de
'alte Kampinsassen' behoorde, bereikten haar ouders, dat zij na enige tijd uit
de gevangenis werd ontslagen en dat zij zich, ondanks haar 'S', tot het
volgende transport vrij in het kamp mocht bewegen. Maar zij en haar ouders
stonden op de transportlijst en zij hadden er al op gerekend, dat zij op 30
november mee hadden gemoeten; doch dat transport was om onbekende redenen niet
doorgegaan, was blijkbaar uitgesteld. En nu zat ze hier en zei, dat ik hun
enige hoop was. Ik kon toch zoveel, ik had toch zovele hoge relaties; misschien
wilde ik interveniëren. Zij hoefden niet eens een p1aats op de Austausch-lijst
te hebben, die was toch al zo boordevol, hadden zij gehoord. Als zij maar de S
kwijt was, dan konden zij, als 'alte Kampinsassen' rustig met de anderen uit
'39/'40, in het kamp blijven wonen. Zij wilden niet onbescheiden zijn en te
veel vragen.
Ik wist al genoeg van Westerbork om
mij te kunnen voorstellen, dat haar verhaal wel klopte. Natuurlijk was men nu
ook bang geworden, dat zij, na dit incident, echt eens uit de school zou kunnen
klappen, en dan waren de gevolgen niet te overzien. Al sta ik van nature al
steeds aan de kant van het wild en niet aan die van de jager, ik wilde toch ook
niet, dat de jager onrecht kon geschieden. Daarom vroeg ik haar of zij het goed
vond, dat ik deze zaak met de Joodse kampleiding zou opnemen en daarna dan ook
met Gemmeker. Bovendien wilde ik haar ouders nog spreken.
Dat laatste geschiedde eerst. Nog
diezelfde avond zocht ik de ouders in hun 'huisje' op. Het spijt mij, het te
moeten zeggen, maar het waren bijzonder sympathieke en verstandige mensen. Zij
waren Weners, vol humor ook, en zij bevestigden mij de hele situatie. Volgens
de vader was men blij een aanleiding te hebben gevonden, dat meisje dat te veel
wist kwijt te raken. En daarbij geloofde hij, dat zij nooit iets had gezegd, en
zeker niet iets wat zij uit haar functie destijds wist. Want zelfs haar ouders
hoorden haar nooit over haar werk praten, zij was een stil, zwijgzaam type.
Maar een 'alte Kampinsassin' kon men niet zomaar op transport stellen en daarom
was men natuurlijk blij met dat incident. De heer Mor betwijfelde bovendien,
dat Gemekker van het hele geval iets wist. Ik moest dat maar eens nagaan, zei
hij, als ik met Gemmeker daarover wilde spreken.
'Alleen omdat men bang voor haar is,
omdat zij natuurlijk een hoop weet, wil men ons nu naar Auschwitz sturen; terwijl
men heel goed weet, hoe zwijgzaam mijn dochter tot op heden was geweest en dat
zij een stil type is, dat zeker over dit soort zaken niet praat!'
Ik dwong mij om niet emotioneel te
handelen en ik bezocht de volgende ochtend eerst Schlesinger. Ik zag direct,
toen ik de naam Mohr noemde, dat ik iets onaangenaams aanroerde. Heel tactisch
zei ik, dat ik me helemaal niet in het geval zelf wilde mengen, doch dat ik,
als dat meisje niet meer had gezegd dan ik nu opsomde, toch gaarne voor genade
wilde opkomen en verzocht het geval te vergeten opdat het gezin als alte
Kampinsassen verder kon leven als tot nog toe. En ik wees erop, dat ik toch ook
openstond voor de wensen van Schlesinger. Schlesinger zei toen, dat het
eigenlijk hem niet aanging en dat de beslissing bij Ottenstein lag. Die had het
geval behandeld en als Ottenstein het wou
vergeten dan was Schlesinger meer dan akkoord. Dus naar Ottenstein, een heel
ander type weer, koud, ondoorzichtig.
Ik kwam al met gemengde gevoelens
bij Ottenstein binnen. Toen ik vertelde waar het om ging, keek hij streng
afwijzend en koel.
'Lassen Sie von diesem Fall ab, das
könnte Ihnen selber schaden. Diese Sache ist ausgemacht, die Leute gehn auf
Transport.'
Ik werd nu ook wat bijterig.
'Und wenn ich sie auf meine Liste
setze?'
'Das dürfen Sie nicht, es sind Straf-Fälle.
Und wenn Sie es tun, dann gehn die trotzdem.'
'Aus welchem Grund eigentlich?'
'Dieses Fraulein ist bosartig,
verbreitet Verleumdungen im, Lager.'
'Ist das bewiesen?'
'Darüber dürfen wir uns nicht
unterhalten. Es genügt wenn ich das sage.'
'Es wird so vieles im Lager geredet,
sogar in der Revue gesungen, wo der Kommandant mit anwesend ist and worüber er
sogar lacht, wie ich höre. Dann könnte man doch jeden fortschicken. Und diese
Mohrs sind, wie ich erfahren habe, ruhige Leute and das Mädchen hat niemals
etwas gesagt and nur als sie von Ihren Leuten mit dem Holländer vernommen wurde
ganz im Allgemeinen das gesagt wovon jeder hier doch, ebenso im Allgemeinen
redet. Sie hat das nur gesagt um zu zeigen wieviel jeder davon plaudert.'
Ottenstein blijft scherp en stekelig
kijken.
'Tut nichts zur Sache. Dieser
Beschluss ist unabänderlich.'
Ik ging weg zonder groeten.
Ottenstein riep mij na, alsof hij het niet-groeten niet had opgemerkt: 'Überbringen
Sie bitte Ihrer Frau Gemahlin meine herzlichsten Grüsse. Geht's den Kindern
gut?'
Om de Mohrs niet te schaden, draaide
ik mij om en zei: 'Vielen Dank and tun Sie uns zuliebe was für die Mohrs.'
En die avond sprak ik Gemmeker. Ik
zocht hem met een smoes op, om speciaal over dit geval te spreken. En inderdaad
bleek: Gemmeker wist van niets. Hij dacht, dat hij een poos geleden vaag iets
vernomen had van een meisje dat beschuldigd was van valse en kwalijke geruchten
en dat men haar in de gevangenis had gezet. Maar hij kende geen naam, wist zeker
dat hij geen instructies voor dit geval had gegeven en nu hij van mij de
lezing hoorde, zei hij dat hij, mocht men hem deze zaak voorleggen, zou zeggen
dat men haar niet voor hem op transport hoefde te sturen. En Gemmeker
gaf meteen de oplossing.
'Setzen Sie die Leute doch auf Ihre
Liste. Dann verschwindet diese S-Geschichte automatisch and dann gehören die
wieder normal auf der Stammliste.* Damit ist der Fall erledigt and vergessen.'
* Dat was de naam van de lijst
van de alte Kampinsassen.
Ik wist, dat mijn lijst maar
zeer tijdelijk was en dat de Mohrs met een plaatsing op mijn lijst verder niet
geholpen waren. Doch als zij door die plaatsing op mijn lijst hun S kwijt
raakten en weer op de meest safe lijst, die der alte Kampinsassen, zouden
terugkeren, dan was hun behoud, de oorlog en de verdere Duitse willekeur buiten
beschouwing gelaten, verzekerd. Meer was er niet voor ze te doen, nu ze eenmaal
in Westerbork zaten. Dus zette ik ze op mijn lijst en zij waren dolgelukkig.
Prompt kregen zij bericht, dat hun S was kwijtgescholden en hun erkentelijkheid
was bijzonder groot. En ook ik voelde mij tevreden.
Toen tot 25 januari 1944 weer zoveel
nieuwe S-gevallen in het kamp waren bijgekomen, dat een Auschwitz-transport
mogelijk werd zonder aan één van de ingeschrevenen op mijn lijst te raken, ging
er dus op die dag voor het eerst na 16 november weer een trein. Aan al die S-gevallen
was door mij niets te doen. Ik mocht sporadisch mensen met een S sperren en dat
deed ik dan ook en dat werd geaccepteerd. Verder dan enige tientallen kon ik
onmogelijk gaan en zelfs dat was al gevaarlijk. Het transport haalde de
duizend personen niet eens en het was, zoals Bromet mij vertelde, het transport
met het laagste aantal sedert wel een jaar. Bovendien was zowat tweederde van
het aantal S-gevallen. Dat kon niet anders na zo lange tijd; tenslotte groeide
het aantal opgepakte onderduikers aan. De rest van het transport werd gevormd door...
de oudelieden uit de ziekenbarak, waarvan men zei, dat die toch echt wel in
Westerbork zouden blijven om er hun laatste dagen door te brengen. Efficiency
in de arbeidsinzet dus, het dure transport werd toch gebruikt voor deze
afgetakelden, die, ook in Westerbork, hoogstens nog een paar maanden hadden te
leven. En dan gingen er een aantal kinderen uit het weeshuis, waarvan door de
registratie was meegedeeld, dat die al een Sperre bezaten, dat ik ze dus echt
niet hoefde te sperren. Men heeft die Sperre dus heel simpel voor die ene keer
opgeheven en deze kinderen ook met die trein meegegeven. Verder gingen toen
mijn vrienden mee, die Zionisten die per se mee wilden omdat zij zo jong en
sterk waren en omdat zij de ouden en zwakken wilden sparen. Ik hoop, dat zij
het zinloze van hun offer op dat moment niet hebben ingezien, toen zij de
kinderen en de zieke ouden aan de trein zagen. Maar een offer heeft zin in
zichzelf en niet in het nut dat het afwerpt. Bij een offer mag je niet rekenen
en tellen. Ik hoorde later, ik was zelf niet in het kamp die dag, omdat ik toch
niets had kunnen doen en omdat ik de verzekering had gekregen dat niemand van
mijn lijst mee zou moeten met dat transport, dat zij, zoals verschillende van
hun voorgangers, zingend in gesloten gelederen naar de trein waren gemarcheerd.
Daarmee zou het verhaal van dat
Auschwitz-transport van 25 januari 1944 verteld zijn, als met dat transport
niet ook... de drie Mohrs waren meegegaan!
Toen ik op donderdag 27 januari weer
in het kamp kwam had ik er geen idee van dat de Mohrs weg waren. Zij stonden op
mijn lijst, zij hadden bericht ontvangen dat hun S was geschrapt, er was dus
geen vuiltje aan de lucht. Levino vertelde mij trots dat alles goed had
geklopt, dat ook verder alles dik in orde was, dat er geen klachten waren,
etc., etc. Ik had verder ook geen contact met de Mohrs gehad; het was te druk
voor mij en dat geval was afgehandeld. Steeds waren er weer andere zaken, die
de aandacht vroegen.
Eerst tegen de avond, ik liep al
weer buiten, kwam er een mij onbekend meisje op mij af.
'En wat zegt u nou? Mooie boel hier.
De heren beloven maar. Hertha is toch weg!'
Ik had op dat moment geen idee wie
Hertha nu weer was; zij heette bij mij zo steevast Hertha Mohr, dat ik vroeg:
'Wat voor Hertha? Ik weet niet wie u
bedoelt.'
Het meisje zag dat ik serieus was.
'Nou, Hertha Mohr; met haar ouders.
Geen protest hielp. Ik was erbij, want zij was mijn beste vriendin, zo'n
vriendin krijg ik nooit meer, Ze hebben zelfs haar dagboek en gedichten
ingepikt. Ik kende alles, er stond ook letterlijk niets in, dat niet zou mogen.
Het was allemaal zo mooi als ik nog nooit iets heb gelezen. Hertha leefde
helemaal voor dat schrijven.'
Ik duizel en ik vraag het meisje even met me mee te komen, het bureau in. Daar vertelt zij nu verder.
'Zij hebben zich op u beroepen, de Mohrs, zij hebben laten zien dat zij op uw lijst stonden en gesperd waren. En toen is er een heel gemeen spelletje gespeeld. Ze zeiden, dat het onderzocht zou worden, dat ze de commandant zouden vragen. En zij moesten zolang maar wachten. En toen op het laatste moment kwam Ottenstein vertellen, dat de commandant het afgewezen had. Nou, u kunt zich voorstellen, de Mohrs namen het niet, riepen om de commandant, maar die was niet te zien, in ieder geval niet in de buurt. En toen kwamen een stel O.D.-ers, van die echte pooiers, en die sloegen ze gewoon de trein in. Hertha heeft gehuild en nog speciaal gezegd, dat zij u dankten, dat u aan die gemenigheden niets kon doen, maar dat zij vroeg of u hen wilde wreken. Het klinkt hard, dat weet ik, maar ik zeg ook dat de gerechtigheid erom schreeuwt dat dat gewroken moet worden. Hertha was de meest talentvolle mens die ik heb gekend en anderen hebben mij dat bevestigd. En als u mij vraagt, het zijn die ploerten van een Heinemann en zo, die dat alles hebben doorgezet, en die mooie doctor Ottenstein is een hele erge geniepigerd. En dat durf ik te zeggen! Laat ze mij dan ook maar op transport sturen. We zullen terugkomen en dan hangen we ze op, die mooie meneren.'
Het meisje was halverwege al gaan huilen, van boosheid en opwinding.
'U moet ze niet vertrouwen met hun beloftes, ze moeten alleen maar geld en relaties bij mekaar graaien. En ze sturen iedereen weg, waar ze geen persoonlijk voordeel in zien. En mekaar steken ze maar in de hoogte. Een vieze stinkboel is het hier, bah, ik wil hier ook niet blijven. Maar u moet dat wreken.'
Zij ging huilend weg en ik bleef in de donkere bureauruimte alleen achter. In de voorkamer tikte nog de secretaresse. Door het geluid van haar machine heeft zij natuurlijk niets kunnen verstaan, constateer ik. Anders verklikt ze straks het meisje, dat zij natuurlijk wel van naam kent, nog. Mooie boel hier.
Ik voel me misselijk, triest. Het kan me niet meer schelen wat er nu gaat gebeuren. Maar ik wil wat afkoelen van de woede die in mij brandt. Na een uur ga ik naar Ottenstein. Hij werkt altijd laat, zegt men. Ja, die man leeft van zijn cartotheken, hij zit er middenin als een spin in zijn web. Ik kom met opzet luidruchtig binnen, zonder kloppen en zonder groet.
'Wo sind die Mohrs?'
'Wen meinen Sie bitte? Guten Abend. Sie erschrecken mich einfach.'
'Sie wissen ganz genau. Stellen Sie sich bitte nur nicht dumm.'
'Ach so, dieser Fall mit dem holländischen Hauptmann, dem Scholl? Ja, das war auf höhere Anordnung; ich hatte Ihnen doch schon gesagt, dass da nichts zu machen war.'
'Reden Sie die Wahrheit! Der Kommandant wusste von nichts. Sie haben es gemacht.'
Ottenstein blijft ijskoud en beleefd.
'Sie irren sich. Ich kann nichts tun, ich kann nur Befehle ausführen.
Lassen Sie diese Sache. Es ist besser, man redet nicht davon.'
'Und wo sind ihre Gedichte, ihr Tagebuch?'
'Mir ist das nicht bekannt. Wenn sie so was hatte, dann hat sie es wohl mitgenommen.'
'Ich glaube Ihnen kein Wort!
'Tut mir sehr leid. Achten Sie aber lieber auf Ihre eigene Position.
Die könnte gefährlich werden wenn Sie sich in solche Fälle hinein mischen. Dieses Lager untersteht dem Sicherheitsdienst. Ich hoffe, Sie verstehen was das bedeutet.'
'Und Sie gehören auch zum Sicherheitsdienst?'
'Selbstverständlich nicht. Ich habe nur Befehle, Aufträge durch zu führen.'
Ik ga weg en ik ben echt niet bang. Hoewel ik mij voorhoud, dat ik de Mohrs toch niet meer terughalen kan en dat ik, mocht hier echt een gevaarlijk geval liggen, zelf in gevaar kon komen. Maar dan zie ik de Mohrs weer, ik hoor de vader praten en ik weet dat er niets ernstigs hunnerzijds zijn kan. Zij hadden het mij anders verteld, juist omdat zij zagen dat ik ze beschermde en hielp. Ik ga dus linea recta naar Gemmeker. Die begroet mij joviaal en vraagt, waarom ik zo bleek ben. Mijn stem trilt ook, merk ik; ondanks de mij door mijzelf opgelegde kalmte en beheersing.
Ik vertel heel rustig dat de Mohrs met het transport van eergisteren zijn meegestuurd, ondanks de mij gegeven beloftes. Gemmeker is echt onthutst. Ik kende Gemmeker intussen al heel behoorlijk. Gemmeker vraagt mij zelfs, of ik daar zeker van ben. Als ik beaam, haalt hij de schouders op en zegt, dat het wel heel, heel erg is, maar dat het echt onmogelijk is om ook maar iemand uit Auschwitz terug te laten komen.
Men heeft principieel vastgesteld, dat er geen verkeer uit dat gebied terug mag zijn, omdat er oorlogsgeheimen aan vast zitten. Maar hij wil toch wel nagaan hoe dat heeft kunnen gebeuren en hij vraagt mij, of ik weet wie hiervoor verantwoordelijk was. En hij wil de schuldigen dan ook goed straffen; op z'n minst zullen zij als S-geval naar Auschwitz vertrekken, wie zij ook mogen zijn.
Ik kan nu Ottenstein noemen en vertellen hoe onze beide gesprekken hierover zijn verlopen, ik kan de mij onbekende Heinemann noemen, omdat dat meisje mij die naam als schuldige heeft genoemd. Maar ik bedenk tegelijkertijd, dat ik mij niet zo mag wreken. Als Gemmeker zijn voornemen uitvoert, betekent die S in Auschwitz zo goed als zeker de dood; het concentratiekamp totdat de dood intreedt. En dat kan dus in geen geval; er gebeurt al genoeg kwaad; waarom er dan nog wat aan toevoegen? Daarom zeg ik, dat ik niet weet, wie daar nu speciaal schuldig aan is, dat het dat hele apparaat is. Maar ik vraag hem nog eens, en ik zeg, dat het nu toch al gebeurd is en hij als commandant toch de bevoegdheid heeft alle maatregelen te treffen die hij nodig acht, voor het behoorlijk functioneren van zo'n kamp, ik vraag hem of het echt niet zo is, dat hij of een andere Duitse instantie opdracht heeft gegeven deze mensen weg te sturen. Ik beloof hem, dan niet verder te vragen en ik zeg hem, dat een bevestigend antwoord mij zelfs zou kalmeren, dat ik dan het hele geval verder zou laten rusten.
'Aber selbstverständlich hätte ich es Ihnen gesagt! Ich brauche doch keine Angst vor Ihnen zu haben meine Massnahmen für das Lager mit zu teilen. Ich habe schon öfters eingegriffen und Leute auf Transport geschickt, die eine Stunde vorher davon nicht geträumt hätten. Ich bin Ihnen doch keine Verantwortung schuldig? Und deshalb wiederhole ich, dass mir nichts von all dem bekannt ist und dass ich ganz sicher keinen Auftrag oder irgendwelchen Hinweis betrefss Transport dieser Leute gegeben habe. Ich hätte es Ihnen sonst ganz ruhig gesagt und eventuell hinzu gefügt, dass man da keine Fragen stellen darf. Schliesslich bin ich der Kommandant dieses Lagers!
Ik knik en zwijg.
'Glauben Sie mir, das ist wiederum irgendeine interne schmutzige Sache. Ich weiss, dass dieser Apparat intern sehr hart und unbarmherzig sein kann. Aber ich brauche ihn. Die Leute sind eingearbeitet, sie verstehen die Sache und sie machen es nach aussen hin ganz reibugslos. Ich muss diese Leute haben, ohne die währe ich verloren, sie tun die Arbeit ausgezeichnet.'
Na een poosje zwijgen vraagt hij ineens:
'Sagen Sie, der Ottenstein ist schuld daran, nicht wahr? Und der Heinemann, was? Sagen Sie es mir ruhig. Ich tu denen so wie so nichts, weil ich sie brauche. Es sind ausgezeichnete Leute für diese Arbeit. Wenn es kleinere sind, dann schicke ich sie fort, mit einem grossen S, das können Sie Mir glauben.'
'Vor einigen Minuten sagten Sie, dass Sie jeden mit dem S wegschicken, wer es auch wäre und nun sagen Sie dass Sie gewisse Leute brauchten und nicht wegschicken würden.' Ik waag het maar, ik weet dat hij boos kan worden.
'Das sagte ich, weil ich überzeugt bin, dass nur kleinere so was machen konnten. Der Ottenstein ist ein viel zu vorsichtiger Mensch, der ist ja eigentlich ein Angsthase. Der wird sich schon hüten. Für Heinemann gilt das gleiche. Die werden ihre Position nicht gefährden, die sind schon gescheiter.'
'Hij kijkt mij weer strak aan en zegt weer:
'Also nur los, sagen Sie es ruhig. Ist es der Ottenstein, es, bleibt zwischen uns.'
'Nein,' lieg ik. 'Ich weiss nicht wer es ist.'
En ik ben er niet eens blij mee.
Ik ga naar Ottenstein terug.
'Ich war soeben bei dem Kommandanten, trotz Ihrer Warnung. Und ich habe den Fall-Mohr mit ihm besprochen. Ich kann Ihnen also sagen, dass Sie ein Lügner sind, und dass Sie diese drei Menschen auf Ihr Gewissen haben; und wahrscheinlich noch viele mehr.'
Ottenstein, die even was opgestaan toen ik binnenkwam, verbleekt en zakt op zijn stoel terug. Hij is nu toch echt in de war en het doet mij goed deze menselijke trek in hem te zien. Hij kijkt verbijsterd naar mij en stamelt:
'Haben Sie dem Gemmeker von unserem Gespräch erzählt? Mein Gott! Was hat er von mir gesagt?'
Ik heb nu meelij met hem. Verdikkie nog aan toe. Wat kan die Ottenstein ook aan heel die ellende doen? In Duitsland was hij zeker een braaf en gezien advocaat. Hij heeft die kampen toch niet uitgevonden? In dat geval-Mohr was hij fout, heel beslist. Het is eigenlijk moord geweest, listige moord, gemene moord. Maar wie kan alle omstandigheden overzien, wie weet wat hij allemaal verdrongen heeft.
'Seien Sie nur ruhig. Ich habe kein Wort von unserem Gespräch gesagt und ich habe sogar geleugnet, dass Sie was damit zu tun hatten, als der Kommandant das fragte. Ich habe keinen einzigen Namen genannt. Damit Sie das wissen. Ich habe nur gefragt ob der Kommandant den Auftrag gegeben hatte. Und das hatte er nicht, er wusste nicht mal was eigentlich los war. Geben Sie zu, dass Sie gelogen haben?'
Het is een vreemde situatie, wij twee daar zo laat op de avond. Ik bedenk, dat niemand Ottenstein zo in een hoek heeft gedrukt als ik nu doe en ik heb er daarom meteen spijt van. Het is goedkoop een bang mens tot bekentenissen te brengen. In zijn angst bekent hij straks ook nog, dat hij zijn eigen ouders heeft vermoord, terwijl ze misschien rustig in hun huisje zitten.
'Ja, verzeihen Sie. Es war vielleicht nicht schön von mir. Sie wissen aber nicht alles und die Situation könnte höchst gefährlich werden, für mehrere von uns. Es tut mir aber leid. Der Ostuf hat also keinen Verdacht auf Mich?'
'Nein, die Sache ist erledigt. Ich habe nichts von Ihnen gesagt und Sie können es also ruhig leugnen. Also, gute Nacht. Meine Frau gab mir auch Grüsse für Sie mit.'
Terwijl ik buiten loop, op weg naar weer een andere visite, ben ik helemaal niet tevreden. Ik vind me een zacht ei, ik vind me toch karakterloos en ik denk aan de Mohrs. Waar zouden die dagboeken en gedichten zijn? Natuurlijk weet niemand daar iets van.
Ja, dat was dan de geschiedenis van de moord op Hertha Mohr en haar ouders.
Na
de oorlog, toen Anne Frank zo beroemd werd via haar dagboek, dacht ik
herhaaldelijk aan de verloren gegane geschriften van Hertha Mohr. Wie weet, wat
daar allemaal in heeft gestaan. Het zal wel weg zijn en blijven. Voor deze
wereld althans. Ik geloof, dat alles wat gedacht is en geformuleerd is, toch
wel ergens is en meewerkt in het grote geheel van de schepping.