![]() |
Ik ben een wrak en erg oud en verveloos is ook mijn hout. Het trapje dat naar boven gaat verkeert in een vervallen straat. Op de veranda slaapt de hond, net als de mensen, op de grond. Mijn dak dat lekt, wordt nooit gedicht, de tijd heeft heel wat kwaad gesticht. Maar ónder mijn bouwvallig dak vindt men beschutting en gemak: schenk ik na volle mensendag de rust die men verwachten mag. Al heeft de tijd mij niet gespaard, tóch bied ik nog: een eigen haard! Boeginees (2 april 1966) ![]() |