DE GESCHIEDENIS VAN TOBIT


 

 

 

 

 

Lang geleden leefde er in Israël een man. Tobit heette hij. Hij was uit de stam Naftalie. Op een dag kwam er een koning uit een vreemd land naar Israël. Niet om er een bezoekje te brengen. O, nee. Hij wilde ook koning over Israël zijn. Zijn eigen land, Assyrië, was een heel groot land. Maar de koning wilde nog meer landen hebben. Daarom ging hij de baas spelen in Israël. Weet je wat hij deed met de bewoners van Israël? Hij sleepte ze uit hun eigen huizen. Hij stuurde ze naar zijn land Assyrië. Daar moesten ze heel hard werken voor die koning. Ook Tobit en zijn vrouw Hanna bracht die boze koning naar Assyrië. Hun zoontje Tobias ging ook mee.

Tobit was een vrome man. Hij luisterde heel goed naar G'd. Hij zei tegen zijn vrouw Hanna:

"Denk erom dat je geen treife eten koopt. Zoek net zolang tot je kosjere winkels vindt in Ninevé”.

Want zo heette de hoofdstad van Assyrië. Daar gingen ze wonen. Omdat Tobit zo goed naar G'ds geboden luisterde, kreeg hij heel fijn werk te doen. Hij werd inkoper van de koning van Assyrië. Hij moest in een ver land mooie dingen voor die koning kopen. Hij verdiende zoveel geld, dat hij wat sparen kon. Dat verre land heette Medië. In dat land legde Tobit zijn gespaarde geld neer bij Gabaël. Gabaël was ook Joods. Hij beloofde dat hij goed op het geld zou passen.

Tobit was een heel vroom mens. Hij hielp altijd iedereen. Als iemand honger had, gaf Tobit hem te eten. Als iemand kapotte kleren had, gaf Tobit hem nieuwe kleren. Als er iemand dood ging, zorgde Tobit ervoor dat die netjes begraven werd.

 

Op een dag ging de koning van Assyrië dood. Er kwam een andere koning. Die nieuwe koning vond dat Tobit veel te goed was. Daar hield hij niet van. Hij wilde Tobit gevangen nemen. Daarom moest Tobit zich verber­gen. De zoons van de koning hielden niet van hun vader. Ze vonden hem een slechte koning. Daarom vermoordden ze hem. Eén van hen werd toen de nieuwe koning.

Dat was een gelukje voor Tobit. Die nieuwe koning nam de neef van Tobit in dienst. Die neef kreeg een beste baan aan het hof.

Op een dag, toen de koning goed gemutst was, zei de neef: "Ach koning, u weet zelf hoe slecht uw vader was". "Helaas, helaas", zei de nieuwe koning. "Mijn vader was een slecht mens. Hij heeft veel mensen laten doden". Toen moest de neef een beetje huilen. "Waarom moet je huilen?" vroeg de nieuwe koning. "Ik huil om mijn neef Tobit", zei de neef. "Mijn neef Tobit was een goed mens. En daar kon uw vader niet tegen. Hij wilde hem in de gevangenis stoppen. Toen is mijn neef Tobit weggevlucht. Nu zitten zijn vrouw Hanna en zijn zoontje Tobias helemaal alleen". Daar moest de nieuwe koning ook een beetje van huilen. Een bediende bracht hem een schone, witte zakdoek om zijn tranen weg te poetsen. Toen bedacht de koning dat een koning eigenlijk niet huilen moet. Een koning moet zorgen voor zijn land en de mensen in zijn land. Hij zei tegen de neef: "Ga je neef Tobit maar zoeken. Zeg hem dat hij weer naar zijn vrouw en kind toe mag gaan." En zo gebeurde het dat Tobit weer thuis kwam wonen.

De dag dat Tobit thuis kwam was het Sjawoe'ot. Er stond dan ook een lekkere jomtof maaltijd klaar. Tobit stuurde zijn zoon Tobias naar buiten om gasten te halen. Zo hoort dat op sjabbat en jomtof. Maar Tobias kwam zonder gasten weer thuis. Hij zag er heel bedroefd uit. "Wat is er gebeurd", vroeg zijn moeder Hanna ver­schrikt. "Er ligt iemand op het marktplein", zei Tobias. "Ik denk dat hij dood is".

Tobit sprong meteen op. "Eet eerst wat", riep zijn vrouw. Want ze wist dat Tobit de dode zou gaan begraven. Zo was hij nou eenmaal. Maar Tobit was al weg.

In zijn goeie jomtof kleren. Hij begroef de dode en ging tegen een muur zitten uitrusten. Boven zijn hoofd was een vogelnestje. Er zaten zwaluwen in. Die zwalu­wen lieten hun poep vallen en dat kwam precies in de ogen van Tobit. De arme man werd er blind door. Hij kon niets meer zien. Hij ging naar de dokter, maar die kon hem niet beter maken. Nu kon Tobit niet meer werken. Daarom ging Hanna werk zoeken. Ze vond een baan waar heel veel vrouwen werkten. Dat was wel gezellig voor haar. Op een dag kreeg ze bij haar loon een bokje cadeau. Ze was er heel blij mee. Ze riep haar zoon Tobias. "Tobias, jij moet het bokje slachten. Papa kan het niet zien. Ik ben bang dat hij zich in de vingers snijdt. Als ik uit mijn werk kom, zal ik het vlees kosjer maken en dan braden."

Tobit was wel blind, maar niet doof. "Hoe kom je aan dat bokje", riep hij boos. Hij was eigenlijk niet echt boos, maar verdrietig omdat hij blind was. Hij vond het erg dat Hanna al het werk moest doen. Hij dacht dat Hanna het bokje gestolen had. Hanna had het echt gekregen en daarom werd zij ook boos op Tobit, omdat hij haar van diefstal beschuldigde. Ze kregen heel erge ruzie. Tobit schrok van de boze stem van Hanna. Zo had hij haar nog nooit te keer horen gaan. Hij vroeg aan G'd of Die hem helpen kon.

 

In het verre land Medië leefde Sara. Elke keer als Sara wilde trouwen, ging de man waarmee ze wilde trouwen, dood. Al zevenmaal was dat gebeurd. Er waren al zeven mannen dood gegaan. Niemand wilde meer met haar omgaan. Wat voelde Sara zich eenzaam en ongelukkig. Daarom bad ze tot G'd of Die haar helpen wilde.


 

G'd hoorde het gebed van Tobit en het gebed van Sara op dezelfde dag. Hij stuurde de engel Rafaël. Die naam betekent G'd geneest. Rafaël moest Tobit genezen van zijn blindheid. En hij moest er ook voor zorgen dat Sara kon trouwen, zonder dat haar man dood ging.

 

Op een dag werd er bij Sara's huis aangebeld. Sara deed de deur niet open. Ze zat treurig te wezen in haar kamertje. Maar haar moeder riep dat ze naar beneden moest komen. Daar stond Tobias op haar te wachten. "Wie ben je?" vroeg Sara bang. Ze dacht bij zichzelf: "Alweer een nieuwe man. En zo lief. Ik zou best met hem willen trouwen, maar dan gaat hij dood". Ze begon te huilen. "Waarom huil je", vroeg Tobias. Toen vertelde Sara dat ze al zevenmaal getrouwd was. En dat alle zeven mannen direct na het huwelijk dood gingen. "O, ging ik zelf maar dood", snikte Sara.

"Je bent net zo zielig als mijn vader", zei Tobias. "Mijn vader wil ook graag dood­gaan. Hij is blind. Hij kan niet meer voor ons zorgen. Nu moet mijn moeder heel hard werken. Ik ben naar dit verre land gereisd om de spaarcentjes van mijn vader te halen. Die liggen bij Gabaël thuis".

"Was de verre reis moeilijk?" vroeg de vader van Sara. Hij wilde wel eens een vrolijk verhaal horen. Hij was de tranen van Sara een beetje zat. Hij had wel medelijden met haar. Maar elke dag dat gehuil werd hij toch even niet goed van.

"Ik ben samen met mijn goede vriend Azarja gereisd", zei Tobit. "Kom nou eerst binnen zitten", zei de moeder van Sara. "Ik heb net verse boterkoek gebakken. Wat willen jullie erbij. Koffie of thee." Tobias wilde graag koffie. Azarja wilde eigenlijk helemaal niets. "Je hebt de hele weg al niks gegeten of gedronken", zei Tobias. De vader van Sara begon dat gezeur over eten en drinken te vervelen. Hij wilde gewoon eens lekker kunnen lachen. "Vertel me eens wat jullie onderweg beleefd hebben", vroeg hij aan Tobias.

 

Die vertelde: "Op een hete dag kwamen we 's avonds laat aan bij de rivier de Tigris. We voelden ons erg vies. Ik dook meteen het water in om me te wassen.

Maar, o, ik voelde ineens iets aan mijn benen trekken. Ik sloeg ernaar. Het was een hele grote vis. Ik gilde van schrik. Azarja zat aan de kant om wat eten te koken. Hij riep: Hee, lekker een visje bij het avondeten. Probeer die dikkerd te vangen, Tobias. De vis was groot en sterk. Het duurde lang voordat ik hem kon vangen. Toen zei Azarja tegen mij: Snijd de vis open. Neem het hart eruit. Ook de lever en de gal. Dat deed ik. Ik heb ze op de reis hiernaar toe meegenomen. Ik weet niet waarom Azarja dat tegen me zei".

 

Iedereen keek naar Azarja. Die lachte een beetje. Want hij heette niet echt Azarja. Hij was de engel Rafaël die door G'd was gestuurd om te helpen. Dat mocht natuurlijk niemand weten. Na het eten begon Azarja meteen aan zijn hulpprogram­ma. Eerst zorgde hij ervoor dat Tobias met Sara ging trouwen. Dat ging in die tijd gewoon aan huis. De vader van Sara zei: "Moge G'd jullie op je weg behoeden voor alle kwaad". Toen waren ze getrouwd. Toen zei Azarja tegen Tobias: "Je moet het hart van de vis op haar kamer verbranden. Ook de lever moet je daar verbranden". "Waarom?" vroeg Tobias. "Daarmee verjaag je de boze geest. Die boze geest wil met Sara trouwen. Daarom heeft hij al die zeven mannen doodgemaakt." Tobias deed wat Azarja zei. Want de hele reis door had Azarja hem al goede raad gegeven. Hij had Tobias tegen alle kwaad beschermd. Ook nu weer kreeg Azarja gelijk. Alle zeven mannen die met Sara getrouwd waren, waren de volgende dag dood. Maar Tobias was de volgende dag nog springlevend. Wat was iedereen blij! Er werd een groot bruilofts­feest gevierd. Niet zoals bij ons. Een feest van één dag. Nee, veertien dagen lang duurde het feest. Tobias vroeg aan Azarja of hij het spaargeld van zijn vader Tobit wilde ophalen. Dat deed Azarja. Hij haalde het spaargeld op. En nam de man die het geld zolang bewaard had mee naar Sara's huis. Hij had het spaar­geld zo goed bewaard. Daarom mocht hij het bruiloftsfeest van Tobias en Sara mee vieren. Toen het feest voorbij was, wilde Tobias terug naar zijn vader en moeder. Eigenlijk wilden de vader en moeder van Sara nog niet dat ze weggingen. Want natuurlijk ging Sara met haar man Tobias mee. Dat vonden haar ouders niet leuk. Maar ja, zo gaat dat nou eenmaal. Ze gaven Sara van alles mee. Handdoeken, tafelkleden, pannen en potten. Ook kleren voor haarzelf en voor Tobias. En natuurlijk cadeautjes voor de vader en moeder van Tobias. Sara's moeder zorgde voor lekker eten voor onderweg. Azarja ging ook mee terug. Hij moest nu niet alleen op Tobias passen, maar ook op Sara. Na een lange reis stonden ze ineens weer voor Ninevé.

 

Toen zei Azarja tegen Tobias: "Je vader Tobit en je moeder Hanna weten niet dat je getrouwd bent. Ze zijn vast ook heel erg ongerust geweest. De reis heeft erg lang geduurd. We brengen Sara naar een hotel. En gaan dan samen naar je ouders. Dan vertel je over de reis en over Sara. Daarna halen we haar op". Tobias wilde eigenlijk meteen met Sara naar zijn ouders. Maar hij vond het plan van Azarja wel verstan­dig. Dus bracht hij Sara naar het hotel 'Gezicht op Ninevé'. Hij gaf haar een dikke kus. "Ik kom je heel gauw halen", zei hij.


 

Toen floot hij het hondje dat de hele reis meegegaan was. "Jaffa kom. Het baasje gaat naar huis."

Vader Tobit zat buiten in het zonnetje. Moeder Hanna hing de was op. "Het lijkt wel of ik Jaffa hoor blaffen", zei Tobit. Van schrik liet Hanna haar bakje met wasknijpers vallen. "Je meent het!" riep ze uit. Tobit vergiste zich niet. Daar kwam Jaffa luid blaffend het poortje van hun huis door. Hij sprong bovenop Tobit. Die drukte Jaffa dicht tegen zich aan. "Is het baasje er ook?" vroeg hij het hondje. Het hondje blafte zachtjes. Heerlijk om weer thuis te zijn, dacht het. Moeder Hanna was de poort al uitgelopen. Ze keek links de straat in. Ze keek rechts de straat in. En toen...... Ja, toen zag ze haar zoon Tobias. Het leek wel of hij groter geworden was. Hij zag er sterk en bruinverbrand uit.

Tobias liet zijn tassen vallen en rende op zijn moeder toe. Azarja kwam lachend dichterbij. Hij kreeg een dikke zoen van Hanna. "Bedankt dat je zo goed op mijn zoon hebt gepast", zei ze. Maar Jaffa nam dat niet. Hij blafte tegen Hanna. Hij sprong tegen haar op. "Natuurlijk", lachte Hanna. "Bedankt dat je ook goed voor Jaffa hebt gezorgd". Tobit stond op uit zijn stoel. Hij liep voorzichtig met zijn blinde ogen naar Tobias. "Mijn zoon, mijn lieve zoon. Dank aan G'd Die je weer veilig terug heeft laten komen". Tobit omhelsde zijn vader. Hij drukte de gal van de vis op zijn ogen. "Wat doe je nou!" riep Tobit. Azarja kwam dichterbij. Hij zei: "G'd heeft me uitgestuurd om je te helpen".

Ineens kon Tobit weer zien. Eerst zijn zoon die nog steeds met zijn armen om hem heen stond. Toen Azarja. Toen Jaffa. En toen, ja toen zag hij ook Hanna. Zijn vrouw. De vrouw die hem al die tijd dat hij blind geweest was, zo goed geholpen had. Terwijl hij soms heel lelijk tegen haar gedaan had.

Tobias ging meteen onder de douche. Moeder Hanna stond ervoor. Ze vertelde wat er allemaal gebeurd was in de tijd dat Tobias op reis was.

Toen Tobias klaar was en schone kleren aan had, gingen ze allemaal om de tafel zitten. Ze dronken sinaasappelsap van de sinaasappels uit eigen tuin.

Moeder Hanna gaf er vijgekoeken bij. Vader Tobit keek maar en keek maar. Naar Tobias, naar Azarja, naar Hanna en naar Jaffa. Hij keek de tuin rond. Wat had Hanna die tuin netjes gemaakt. Hij lachte naar haar. Toen zag hij de wasknijpers op de grond liggen. Hij begon nog harder te lachen. Iedereen lachte met hem mee. Toen zei Tobias: "Je kan, dankzij de hulp van G'd weer zien, pa. Je kan nu ook zien wat ik voor je meegebracht heb". "Nou, wat?" zei Azarja lachend. "Ik zou zeggen wie je meege­bracht hebt". Tobit en Hanna werden heel nieuwsgierig. "Vertel op. Vertel op", riepen ze tegelijk.

 

Tobias ging samen met Jaffa weg om Sara te halen. Ze stond al voor hotel 'Zicht op Ninevé op hem te wachten. "Ik kom straks de bagage wel halen", zei Tobias tegen de hotelbaas. "Eerst breng ik mijn vrouw naar mijn ouders". De hotelbaas trok zijn schouders op. Wat kon hem dat schelen. Als de boel maar voor het donker weg was.

Toen Sara bij de stadspoort kwam, liep er een man naar haar toe. Hij leek precies op Tobias. Alleen een beetje ouder. En met heel grijs haar. Achter hem zag ze heel veel mensen. Als een lopend vuurtje was het door Ninevé gegaan: Tobit kan weer zien. Tobit kan weer zien. Er kwamen hoe langer hoe meer mensen aanlopen. Sara moest duwen om de poort binnen te komen. Toen klom Tobias op de stadsmuur. Hij zette zijn handen aan zijn mond. Hij riep: "Morgen om deze tijd vieren we feest. Feest omdat mijn vader weer kan zien. En feest omdat ik met Sara getrouwd ben. En feest omdat ik weer veilig thuis ben". "Hoera, hoera", riep iedereen. "Morgen is het feest om Tobit, om Hanna, om Tobias en Sara". Jaffa blafte heel hard. Maar in dat lawaai kon niemand hem horen.

Toen het feest voorbij was, zei Tobit tegen Tobias: "Je moet Azarja een goed loon geven. Hij heeft je beschermd onderweg. Hij heeft mijn spaargeld opgehaald. Hij heeft ook nog eens voor een goede vrouw voor je gezorgd."

"Ik wil hem de helft van alles geven", zei Tobias. Tobit vond dat een goed idee.

Azarja wilde de zak vol geld niet hebben. "Ik heet eigenlijk geen Azarja", zei hij. "Ik ben Rafaël. Eén van de zeven engelen die bij G'ds troon werken. Ik heb het gebed van Tobit naar G'ds troon gestuurd. Ik heb het gebed van Sara naar G'ds troon gestuurd. Ik heb aan G'd verteld dat jij, Tobit zoveel voor de armen deed. En dat je de doden zo netjes begroef. Toen zei G'd: “Ik wil weten of Tobit ook zo'n goedzak is als ik hem blind maak."

Tobit en Tobias hoorden alles verbaasd aan. Toen ze begrepen dat Azarja een boodschapper, een engel van G'd was, vielen ze met hun gezicht op de grond.

Ze werden heel bang. Een engel van G'd die ze hadden aangeraakt. Moeder Hanna had hem zelfs een kus gegeven! Azarja stelde hen gerust. "Wees dankbaar aan G'd", zei hij. Toen was hij verdwenen. Tobit schreef een mooi lied ter ere van G'd. Om Hem te bedanken.

 

Acht jaar lang was Tobit blind geweest. Hij had in die tijd geleerd dat je andere mensen moet vertrouwen. Dat je op G'ds hulp moet blijven hopen. Ook al voel je je nog zo rot.

Toen Tobit 112 jaar oud was, stierf hij. Tobias begroef hem. Een tijdje later ging zijn moeder dood. Ook haar begroef Tobias. Dichtbij haar man Tobit.

Toen verkochten Tobias en Sara hun huis. Ze laadden al hun spullen op een wagen. Want Tobit had voor zijn dood een droom gedroomd. Hij zag dat Ninevé verwoest werd. Hij zag dat Jeroesjalajiem verwoest werd. Dat die stad en de Tempel verbrand werden. Dat alle bewoners van Jeroesjalajiem gevangen werden.

Maar hij droomde ook dat G'd ze later weer zou redden. Dat Jeroesjalajiem heel mooi herbouwd zou worden. Dat alle Joden weer in Israël zouden gaan wonen. Maar dat zou nog heel lang duren. Tobias en Sara zouden dat niet meer meemaken. En ook hun kinderen niet. Ook hun kleinkinderen niet. Daarom zei Tobit voor zijn dood: "Tobias en Sara. Ga met jullie kinderen naar Medië. Naar het land waar Sara's ouders wonen. G'd zal Ninevé verwoesten. G'd zal Jeroesjalajiem verwoesten."

Al waren Tobias en Sara nu zelf oud, ze luisterden toch naar Tobit. Ze gingen na de dood van Tobit en Hanna naar Medië. Naar Sara's ouders.

Tobias werd nog ouder dan zijn vader. Hij werd zelfs -onbeschrieje- 117 jaar. Vlak voor zijn dood hoorde hij dat Ninevé verwoest was. Hij was blij dat hij naar zijn vader geluisterd had.

 

             (uit de apocriefe boeken herverteld door Nechamah)

 

 

 

Dankgebed van Tobit

 

Geprezen is G'd Die altijd leeft

Hij straft iemand en geneest hem weer.

Als iemand denkt: ik wil liever dood

zorgt G'd ervoor dat die iemand leven wil.

Kinderen van Israël wees dankbaar aan G'd

In alle landen waar jullie wonen

moeten jullie over Hem vertellen.

 

Soms straft Hij ons

om de slechte dingen die we doen.

Maar Hij geeft ons ook een beloning

omdat wij in G'd vertrouwen hebben.

Wij mogen weer leven in Israël

en wonen in Jeroesjalajiem

Geprezen is G'd voor altijd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Back to Literature

1